Inhoud van deze pagina
- Actuele Inleiding, 2024
- Een lezing (Huis van Hilde, 2017, Kees Nieuwenhuijsen)
- Wisselend gezwam en verborgen geleuter, J.H.F Bloemers en L.L. Therkorn, 2003
- Een broddelwerkje (Het land van Hilde : Archeologie in het Noord-Hollandse kustgebied / Claudia Dekkers, Gaston Dorren en Rob van Eerden), 2006
- En het kan heel veel jaren later nog altijd steeds zotter volgens een behoorlijk delirerende ‘drs. ing.’ (Rob van Eerden over… Wodan, 2024)
- Een folklorologische dubbele kiloknaller (Noord-Holland in het 1e millennium / door Johan Nicolay en Rob van Eerden (redactie), 2023)
- Een goedbedoelde aanwijzing
Noten
1. Actuele inleiding, 2024
Elektronische post, 13 mei 2024
« Geacht Huis van Hilde, beste Rob van Eerden,
Graag stel ik u in de gelegenheid te antwoorden op de webpagina “Hilde kan me nog meer vertellen!”, hier te vinden: https://www.ijpelaan.nl/Archief/Kennemerland/Plaats-Castricum-Hilde.html, een pagina die nog altijd wordt uitgebreid, u ongetwijfeld reeds bekend.
In 2019 heb ik aangeboden bij u een lezing te houden over de vroegste streekgeschiedenis, waarvoor te uwer geen plaats bleek te zijn, en, vooruitziend, ook niet voor de jaren daarna.
Omgekeerd stel ik u vijf jaar later natuurlijk nog altijd erg graag in de gelegenheid om op www.ijpelaan.nl uw standpunt duidelijk te maken, wat altijd al mogelijk was; uw reactie zal uiteraard integraal en zonder enige voorwaarde worden overgenomen, maar kan wel van commentaar worden voorzien.
Met vriendelijke groeten, »
[Volgt naam, adres en telefoonnummer].
Een antwoord werd niet ontvangen, nóch van het Huis van Hilde, meer in het bijzonder van Anouk Veldman, ‘museummanager’ (dus heeft ze verstand van geschiedkunde nóch archeologie), en ook niet van Rob van Eerden, ‘beleidsadviseur archeologie, sector Regionale Economie en Erfgoed bij provincie Noord-Holland’ (dat is een hele mond vol; waarvan heeft hij echt verstand ?); 11 juni werd plots wél de elektronische “Nieuwsbrief Huis van Hilde” ontvangen waarop nooit was ingeschreven.
|
Kees Nieuwenhuijsen geeft 13 juni 2024, 20.00 uur, een lezing over geschiedvervalsing… Die gast durft ! Daarin is hij ervaringsdeskundige, want zelf verzint hij ze waar je bij staat. Zoals verwacht mocht worden is de toespraak nergens toegankelijk (niets op youtube), we worden niet ingelicht over het aantal aanwezigen, noch over vragen die mogelijk zijn gesteld na de lezing.
|
Helemaal stapel…
Juli-augustus 2024. Nu eens niet in het Huis van Hilde, maar voor Omroep Max, in de komkommertijd, hebben toneelspeler en presentator Huub Stapel en schrijfster en televisie-persoonlijkheid Nynke de Jong het over het Vuur van de Friezen, die ooit een rijk zouden hebben gehad van Vlaanderen tot in Denemarken, en die vanuit Wijk bij Duurstede Chinese zijde verhandelden tot in Moskou en Bagdad aan toe. Ze zijn op zoek naar de oorsprong van de “Friese identiteit” (wat een getob !) aan de hand van de oerelementen water, lucht, vuur, aarde en licht (dat is er Middeleeuws net één teveel). Een geschiedkundige komt er niet aan te pas, zelfs de folkloroloog Luit van der Tuuk blijft buiten beeld, net als het meest volledige handboek van oud-Friese blabla, namelijk Frieslands oudheid van de archeoloog Herre Halbertsma (nooit op het web verschenen, bijgevolg afgeschreven). Dus : waar halen ze het vandaan ?!
|
Eureka !
« In het jaar 900 was het land dat wij nu ‘Holland’ noemen niet veel meer dan een smalle strook duinen langs de Noordzee. »
(Nieuwe tentoonstelling De Makers van Holland | 900 – 1300, Huis van Hilde, 2024).
Juist ja, en daar woonde toen bijgevolg zo goed als niemand; de ‘geschiedenis van Holland’ begint eerst tweehonderd jaar later, met dijkenbouw en inpolderingen. Hier staat Hilde de ruiten van haar eigen huis in te gooien, om protest aan te tekenen tegen de krakers die zich daar wederrechtelijk ophouden !
|
In 2008 leek het pleit beslecht. Na jarenlang elektronische berichten te hebben ontvangen die vooral bestonden uit kinderachtige grappen en persoonlijke beledigingen, met zelden argumenten of beredeneerde stellingnamen, werd er in 2005 uitvoering geantwoord op één van de grootste folklorologische en ook meest onbehouwen waffels: de Brabantse Ton Spamer, zie : De Deurnse Doordraver en : Epiloog. Sindsdien zijn er zo goed als geen vervelende berichten meer ontvangen, wél kritische aanmerkingen en verbeteringen, waarvoor dank. Quid pro quo, voor wat, hoort wat. Nog een paar jaar verschenen er vervolgens wel wat folklorologische boeken, waaraan vaak jaren was gewerkt, maar in 2008 was het goeddeels afgelopen. Zo goed als niets meer (als we Kees Nieuwenhuijsen in 2017 niet meetellen, en Luit van der Tuuk, want die hebben een bord voor hun kop) tot 2023, dat wil zeggen een heel decennium, eigenlijk nog heel wat meer, wat hier voorspeld was in 2008 in een voorlopige tussenbalans De Bluffende Blaaskaken, en wat duidelijker bevestigd werd in 2019 Hoe kwamen de Angelsaksische predikers in Kennemerland ? (Lezing, Egmond, 30 maart 2019).
Pas in 2023, dus na vijftien jaar van bijna niets komt er weer een uitgebreide, en volslagen belachelijke folklorologische herbeleving, wat helemaal geen antwoord is op wat dan ook, omdat op het wezenlijke met geen woord wordt ingegaan (we leven in het antwoordloze tijdperk), waarover hieronder meer. Niets meer in Utrecht, Brabant of Friesland, maar nog wel wat ophef in Noord-Holland, en, heel raar, ook een heel klein beetje gepiep in Groningen. Geen geschiedkundigen meer, maar ‘archeologen’ (in de nieuwe definitie van dat vak zijn die vooral in contact met mensen die over een metaal-detector beschikken) die geschied gaan schrijven, geheel buiten hun al dan niet academische vaardigheden, wat niet nieuw is, maar juist wél geheel in de ‘traditie’ van de prof. dr. ir. Cordfunke, een scheikundige, die niet alleen liet opgraven (zelf deed hij niets), maar er ook ‘geschiedkundig’ van alles bij verzon, en archeologie en geschiedschrijving zonder verantwoording graag door elkaar husselde.
Beginnen we met de beunhaas Kees Nieuwenhuijsen in 2017, vervolgens zoeken we een beetje terug, tot vóór 2008, om vervolgens in te gaan op de heisa van 2023, waarin de nieuwe plaatselijke goochem Rob van Eerden – dat is een behoorlijk vervelende ‘stoorzender’ (“Wat je zegt dat ben je zelf !”) voor enig werkelijk begrip van de geschiedenis, en die nog altijd gelooft wat hem op de Roomsch-Catholieke lagere school werd wijsgemaakt – een hoofdrol speelt.
Toch ! Zucht ! Ook wel leuk, zo’n pseudo-pretpark, op amper vijfhonderd meter afstand van waar ik ben geboren, en over een onderwerp waarvoor ik sinds 1969 belangstelling heb. Het mag de pret niet deren !
Onzin heeft het eeuwige leven, daar valt echt helemaal niets aan te doen.
2. Een lezing (Huis van Hilde, 2017, Kees Nieuwenhuijsen)
Al weer lang geleden, 2017. In het Huis van Hilde te Castricum (1) wordt een serie lezingen georganiseerd onder de titel: “Hilde kan me nog meer vertellen” (zonder uitroepteken).
Op 16 november 2017 was het de beurt aan de amateurhistoricus Kees Nieuwenhuijsen (het persbericht is hieronder geheel weergegeven opdat het niet verloren gaat). Het ging om belegen beweringen uit de oude doos (veel bezoekers kunnen er niet zijn geweest, en een verslag is niet bekend) waarvoor nog altijd geen primaire bronnen of archeologie kunnen worden overlegd, dan wel van elders zijn aangesleept om er vervolgens een verzonnen dagdromerige uitleg aan te geven (2).
Voor wie folklorologie, archeologie en geschiedenis liever een beetje uit elkaar wil houden, enkele aanwijzingen :
- Over de Noormannen (afgezien van de verwarring met de veel latere ‘Vikingen’) in Fresia (het gebied ten noorden van Artesië) : Frisi, Normanni, Saxoni; ze plunderden in zuidelijker streken en in Holland is er geen Noormannen-burcht aangetroffen, resten van Noormannenschepen zijn er bijgevolg erg onwaarschijnlijk te vinden, en er viel ter plekke ook niet veel te halen.
- Over 885 en de moord op Godfried de Noorman in Fresia : Gerulf II, graaf van de Fresonen, en Waltger Freso; die moord vond plaats in het huidige Noord-Frankrijk.
- Over de Noormannen in Heiloo: De Runxputte te Heiloo.
- Over de oorsprong van de graven van Holland : Burggraven van Gent, 962-1039; pas in de elfde eeuw beginnen deze uit Gent verdreven ‘graven’ te avonturieren in de moerassen ten noorden van de grote rivieren.
- Over de conflicten tussen de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland (twaalfde eeuw) : Willibrord; pas in 1101 verschijnt de naam “Hollant” voor het eerst in schrift; de naam “West-Frisia” nog veel later.
- Over de slag bij Flaridingun (Phladirtinga?, 1018, wat gaat over een schermutselinkje waarvan niemand meer weet waar dat zich afspeelde; het kan moeilijk Vlaardingen zijn geweest dat pas veel later ontstond) : Dirk III en Dirk IV. Voor wat andere kandidaten, zie De oorkonden van Holland en Zeeland tot 1101, tekst 39. Leuke opdracht voor een geschiedenisstudent : verzamel alle documenten over de genoemde plaatsen, verzamel ook de archeologische gegevens, en maak dan uit waar Flaridingun meest waarschijnlijk te vinden is. Het is moeilijk om dat slechter te doen dan Kees Nieuwenhuijsen.
- Over de dilettant (in de betekenis van beunhaas) Kees Nieuwenhuijsen verder : De geografie van de ‘Lex Frisionum’, Conclusies.
Kees Nieuwenhuijsen dient aan te tonen alsvorens te beweren; zolang hij dat niet doet blijft hij een folklorologische wauwelaar.
PERSBERICHT, 3 november 2017
« Zuid-Hollandse graven in Noord-Holland
Lezing over het verzet tegen de Graven van Holland
Op 16 november houdt amateurhistoricus Kees Nieuwenhuijsen een lezing over het verzet tegen de graven van Holland door de eeuwen heen. De bisschoppen van Utrecht voerden in de elfde eeuw een felle strijd. Eeuwen later had ook de plaatselijke bevolking in Noord-Holland weinig op met zijn heren. Hoe brachten de graven van Holland het er van af? Kees Nieuwenhuijsen belicht deze periode uit onze geschiedenis, die ook in de nieuwe tentoonstelling ‘Van Viking tot graaf van Holland’ aan bod komt.
Het graafschap Holland ontstond in het jaar 885. In de volgende twee eeuwen breidde het graafschap, dat toen nog West-Frisia heette, verder uit. De graven moesten daarbij voortdurend strijd voeren tegen de bisschoppen van Utrecht die ook geld zagen in de ontginning van de veenmoerassen achter de duinen. In de elfde eeuw waren er verschillende militaire confrontaties. De bisschoppen hadden machtige medestanders, maar de graven lieten zich niet zomaar verslaan. De grootste veldslag vond plaats in Vlaardingen in het jaar 1018. Ook wordt stilgestaan bij de situatie in het huidige Noord-Holland. Daar moesten de graven het opnemen tegen de plaatselijke bevolking die weinig op had met hun heren. In 1132 ontaardde dit in de West-Friese Oorlogen, maar al veel eerder was te zien dat de graven hier eigenlijk geen gezag hadden.
De lezing is onderdeel van de serie ‘Hilde kan me nog meer vertellen’ van de Stichting Oer-IJ en Huis van Hilde. Deze lezing is de derde in het programma en wordt net als andere lezingen in Huis van Hilde gehouden. Nieuwenhuijsen is amateurhistoricus en reenactor uit Vlaardingen, en actief betrokken bij de organisatie van de herdenking van 1000 jaar Slag bij Vlaardingen. Hij schreef ook het boek ‘Strijd om West-Frisia’.
Lezing ‘Zuid-Hollandse graven in Noord-Holland’, 16 november, Kees Nieuwenhuijsen
- Locatie: Huis van Hilde, donderdag 16 november 2017, 20-22 uur
- Kaarten 10 euro, inclusief koffie (vrienden van het Oer-IJ 10 procent korting); bij vier of meer lezingen in de serie: 2 euro korting per lezing.
- Inschrijving: www.oerij.eu; meer informatie: 023-5143247, huisvanhilde.nl of oerij.eu
- Volgende lezing: donderdag 7 december, Koen van der Driesche, ‘Echo van het IJ – op zoek naar het Oer-IJ in het Castricummer landschap’
Noot van de redactie
Informatie/beeldmateriaal: Tom Orij, communicatie@huisvanhilde.nl, tel. 06-1012 9726 of Stichting Oer-IJ, Léon Klein Schiphorst, tel 06-3492 5839
Geopend: di t/m vrij 9-17 uur; za en zo 11-17 uur; Westerplein 6, 1901 NA Castricum, huisvanhilde.nl »
|
Het is ongelooflijk dat ze in het Huis van Hilde denken dat mensen willen betalen om naar het gekwaak van Kees Nieuwenhuijsen te komen luisteren ! In een normale wereld zouden hij en het Huis van Hilde de luisteraars schadeloos moeten stellen ! Hoeveel mensen waren er daar helemaal, en wie waren dat ? Daarover gaat heel onwaarschijnlijk iemand uitwijden, omdat daar nauwelijk iemand op af kwam…
3. Wisselend gezwam en verborgen geleuter, 2003
Wisselende seizoenen en verborgen landschappen : Wetland archeologie in de Velserbroek / J.H.F. Bloemers en L.L. Therkorn, 2003 (Backup 1, Backup 2).
Zoals altijd : de beschreven archeologie staat hier nauwelijks ter discussie, daar zijn meestal andere plaatsen voor, wat is gevonden blijft gevonden; het gaat hier vooral om de onzinnige aannames die er aan voorafgaan en er op volgen.
In de vierde eeuw is de geringe bevolking uit de Velserbroek vertrokken, in de latere tijd van Engelmundus was er dus niets, wat voor de onderzoekers heel teleurstellend moet zijn geweest, want we weten nog steeds niets over waar Willibrordus en Bonifatius te Velsen stonden te prediken (daarvan was te Velsen nog nooit ergens sprake geweest), en van Engelmundus is er hier ineens juist geen sprake meer, wat neerkomt op folklorologische oplichterij. In dit boekwerkje is, heel vernuftig, zelfs het één en ánder te vinden over… magische kuilen in de vorm van gespiegelbeelde sterrenbeelden ! En ook dit is van enig belang : « De Grieks-Romeinse, Keltische en Germaanse godenwereld kennen allemaal de symboliek van de wereld- of levensboom. Voor de waarnemingen in de Velserbroek zijn vooral de Middeleeuwse teksten uit Noordwest-Europa van belang: verhalen uit de Scandinavische en Angelsaksische mythologie zoals de Edda en over missionarissen die de Germanen trachten te bekeren tot het Christendom. » (p. 31). Als er voor Noord-Holland niets is, dan moet je natuurlijk leentjebuur gaan spelen of zelfs op zoek gaan in Verwegistan, waarover het volgende wordt medegedeeld : « De combinatie van de historische bronnen [???] met archeologische waarnemingen zoals in de Velserbroek leidt tot verhelderende en spannende analyses. » (p. 32). Daar staat dit werkje tamelijk vol van, juist ja, van onzinnige vragen geformuleerd door gelovige minkukels, waarmee ieder gesprek onmogelijk is (het doet weinig pijn contact op te nemen met anderen). Nog eentje dan :
De mythe van de ‘continue’ bewoning : de laatste smoezen en vraagstukken van filosofische taalvaardigheid
« De getijdenwerking en de invloed van water en wind veroorzaakten wel een grote dynamiek die de bewoners noopte tot kenmerkende aanpassingen aan en omgang met natuur en landschap; vaste bewoning en benutting van een gebied in combinatie met seizoensgebonden tijdelijk gebruik van een ander is daarvan een voorbeeld. Daarbij paste ook flexibel en mobiel gedrag, omdat boerderijen en akkers periodiek verplaatst moesten worden. Dat verklaart ook waarom de archeoloog nooit alle bewoningsfasen van de afgelopen vierduizend jaren op één plaats zal vinden. » (p. 8-9)
Dan moet de archeoloog dus een ‘continuïteit’ gaan veronderstellen waarbij er van de éne naar de ándere plaats werd verhuisd; het gaat dan om een gebied waar af en toe mensen rondtrokken of een tijdje verbleven, dus per definitie ter plekke juist zonder ‘continuïteit’ in bewoning. Hoe, anderzijds, zich verplaatsende ‘continue bewoningsfasen’ in onderlinge samenhang gereconstueerd zouden kunnen worden (wat een aanmatiging !) blijft een raadsel want het meeste laat zelfs geen ‘spoor’ achter. Het gaat hier, in het wauwelings, om een verschijnsel dat taalvervuiling is genoemd.
Nog net geen ‘Stonehenge’ in Bakkum
Het wordt blijkbaar heel vervelend en bezwaarlijk gevonden dat er in Noord-Holland niets is opgegraven vergelijkbaar met Stonehenge; daaraan wordt in de volgende speculatieve fictie een ‘ludieke’ draai gegeven :
« De prehistorische bewoners van dit lage stukje land aan de zee leefden niet in een uithoek van de toenmalige wereld, integendeel. Zij onderhielden contacten met andere samenlevingen langs de Noordzeekust en in het binnenland stroomopwaarts van Rijn en Maas. We kunnen dat afleiden uit de herkomstgebieden van sieraden en gebruiksvoorwerpen die over grote afstand moeten zijn getransporteerd. Het betekent ook dat zij deel moeten hebben gehad aan de geloofswereld en de voorstellingen over leven en dood, over seizoens- en tijdrekening en over het bovennatuurlijke zoals die tijdens de prehistorie in Europa gangbaar waren. Deze episode in de prehistorie is immers de tijd, waarin bijvoorbeeld aan de andere kant van de Noordzee in Engeland de reusachtige steencirkel van Stonehenge wordt opgetrokken, waarmee de stand van de zon en de aanduiding van de seizoenen als elementen van de jaarcyclus werden bepaald. »
« De verwijderde lichaamsdelen van de hiervoor beschreven doden houden wellicht verband met symbolische voorstellingen omtrent rituelen rond voorouderverering die de rechten op een gebied bevestigden of de stichting van nieuwe boerderijen mogelijk maakten. Veel boerengemeenschappen vereerden hun voorouders om de wereld van de levenden en de doden met elkaar te verbinden. Het daarmee gepaard gaande ritueel maakte deel uit van een vast terugkerend patroon van handelingen waarmee een afstammingsgroep de saamhorigheid herbevestigde of een belangrijk aspect van het leven benadrukte. Dat kan de overgang van een levensfase van kind naar volwassene of van leven naar dood zijn geweest, maar ook de betreding van een nieuw huis of stuk land zijn. » (p. 13)
Wellicht, dat kan, wellicht kan het dus ook niet, voor vergelijkbare lariekoek, zie : « ‘De Krocht’ is doorwrocht ! » Een opgravingsverslag uit Limmen (boekbespreking).
« De als eerste onder de grafheuvel begraven man kan daarbij de rol van ‘stichter’ of ‘pionier’ hebben gespeeld, die daarmee voor de opvolgende generaties de symbolische betekenis van stam- of aartsvader kan hebben gekregen. » (p. 16). Of ook niet dus.
« Dergelijke bijgaven kunnen worden geïnterpreteerd als bezit van de overledene om te gebruiken in het hiernamaals, maar ook als giften die de relatie van de nabestaanden met de overledene symboliseren ter vergroting van hun eigen status. Tegelijkertijd kunnen de bewoners zo de continuering van hun gebruiksrechten op het gebied bevestigen. » (p. 17) Alweer : of ook niet dus; er wordt niet aangegeven hoe dit bevestigd kan worden of weerlegd. Het is godsonmogelijk dat de schrijvers van dit rottige proza de lagere school met goed gevolg hebben afgemaakt.
Ook het volgende dient beslist te worden behouden als schitterend absurdistisch cultureel erfgoed, zodat er over honderden jaren nog steeds om kan worden gelachen : « Op vindplaats 3 in het weidegebied, het domein van de veestapel, is het sterrenbeeld van de ‘koe’, ook wel met het Babylonische benaming van de stier aangeduid, te reconstrueren. De kuilen geven in spiegelbeeld de plaats van de sterren uit het sterrenbeeld koe (Afb. 11 en 14B) » (p. 24). Staat dat sterrenbeeld niet ook ondersteboven en/of binnenstebuiten ? En waren het de Babyloniërs of de Germanen die het verschil niet wisten tussen een koe en een stier, of ligt het hele probleem niet eerder bij de intellectuele gezondheid van J.H.F. Bloemers en L.L. Therkorn, die zichzelf hier als onherbruikbaar hebben afgefakkeld ? In de hele serie beeldverhalen van Asterix en Obelix (hoewel geen Germanen maar Kelten) is er niets te vinden over sterrenbeelden, dus vanwaar hebben de schrijvers hun wijsheid ? Daarop komt erg onwaarschijnlijk ooit nog een antwoord (3).
Het land van Hilde ; een broddelwerkje, 2006
Het land van Hilde : Archeologie in het Noord-Hollandse kustgebied / Claudia Dekkers, Gaston Dorren en Rob van Eerden. – Haarlem : Provincie Noord-Holland : Utrecht : Stichting Matrijs, 2006; tweede druk 2007.
Dit werkje heeft gelukkig geen enkele wetenschappelijke pretentie; het is eerder een reclamedrukwerkje waaraan geen enkele geschiedkundige te pas is gekomen; het werd geschreven door twee journalisten die geen eigen onderzoek hebben ondernomen en een archeoloog die voor zijn persoonlijke geschriften bereidwillige ‘journalisten’ (broodschrijvers) nodig heeft.
Tekst noch illustraties worden verantwoord, voor de schijn-verantwoording van de illustraties worden meest namen van private verzamelaars opgegeven (een geweldige ‘innovatie’ om alles zo oncontroleerbaar mogelijk te maken) maar nauwelijks oorspronkelijke controleerbare bronnen, en veel is door Rob van Eerden (uiteraard een onbekende in archieven en bibliotheken) in hoogst eigen persoon zonder enige verdere verantwoording aangeleverd, en daarvoor zijn vervolgens schaamteloos ook weer kopierechten opgeëist; toegevoegd is een literatuurlijstje vol van nieuwe willekeur, waarin het werk van plaatselijke ouderwetse traditionalistische grootheden en leermeesters als prof. dr. ir. Erich Heinz Pieter Cordfunke en Herbert Sarfatij heel opmerkelijk ontbreekt (worden ze niet meer presentabel geacht ?), terwijl er vooral hyper-nieuwerwetse folklorologie wordt opgelepeld. Typografie en drukwerk zijn dankzij provinciaal belastinggeld van uitstekende kwaliteit ; het zal niet meer gelukt zijn om private sponsors te vinden, dan wel was de provincie zo vrijgevig dat die niet eens meer nodig waren.
En het kan heel veel jaren later nog altijd steeds zotter volgens een behoorlijk delirerende ‘drs. ing.’
Rob van Eerden over… Wodan.
« Datum: Donderdag 28 maart [2024], 20:00 uur (museum open vanaf 19:15 uur)
Lezing: ‘Wodan in Frisia; voorchristelijke godheid in Noord-Holland’
Door: Rob van Eerden
Toegang: €7,50 (incl. koffie/thee)
Ook het museum bezoeken? Dan kan dat die avond gratis met een Museumkaart of voor het gereduceerde tarief van €5,00.
Aanmelden: klik hier om je aan te melden
Aan de hand van de analyse van de vormentaal op metalen voorwerpen uit de 6e en 7e eeuw is meer bekend geworden over de verering van de goden vóór de komst van het christendom in Noord-Holland. Daarmee wordt tevens een verklaring gegeven waarom de dagen van de week zijn vernoemd naar de oude, Germaanse goden.
Drs. ing. R.A. (Rob) van Eerden is beleidsadviseur archeologie, sector Regionale Economie en Erfgoed bij provincie Noord-Holland. »
|
Tot tegenbericht kwam daar nauwelijks iemand op af. Een trots verslag is bijgevolg dan ook niet bekend.
Waar hij zijn wijsheid vandaan heeft over de namen van de weekdagen laat drs. ing. R.A. (Rob) van Eerden liever onvermeld, zoeken we in Wikipedia, dan vinden we bijvoorbeeld : Week; maar aldaar worden er ook al weer geen bronnen gegeven, er wordt alleen van alles en nog wat beweerd, zeg maar gewauweld. Of komt het soms ook bij de sprookjesvertellende gebroeders Grimm vandaan (zie verderop) ?
Dat is een leuk probleem: zondag en maandag lijkt wel duidelijk, vervolgens hebben we dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag, zogezegd genoemd naar Germaanse goden waarover zo goed als niets te vinden is (dan wel juist verzonnen zijn vanwege die weekdagnamen), en dan zaterdag naar de Romeinse Saturnus, ziet iemand daar enige samenhang in ? In het Duits zou Wotanstag zijn veranderd in Mittwoch om een Germaanse god te neutraliseren, maar waarom die andere drie dan niet ? Waarom wordt er geen enkel document aangehaald waarin ‘Wotanstag’ voorkomt ? We ‘suggereren’ hier geen ‘alternatieve’ verklaring, maar stellen wél vast dat er een raar probleem is dat drs. ing. R.A. (Rob) van Eerden, beleidsadviseur archeologie, sector Regionale Economie en Erfgoed bij provincie Noord-Holland, erg onwaarschijnlijk gaat oplossen (4).
Van een aanbod van onze kant in 2019 om in het ‘Huis van Hilde’ een geheel gratis lezing te geven (zelfs reis- en verblijfskosten vanuit het buitenland zouden niet in rekening worden gebracht) over het eerste millenium in Kennemerland (in Egmond, bij de paters, bleek dat geen probleem te zijn) werd geen gebruik gemaakt, daar was geen plaats voor, en, vooruitziend, ook niet voor de jaren daarna. Hoe kleinzielig en armetierig kan het worden…
Bij de ‘democratische controle’ in Noord-Holland moet er toch wel het één en ánder mis zijn gegaan (Jelle Beemsterboer, onder andere Gedeputeerde Erfgoed uit Tuitjehorn, laat zich, geheel in tegenstelling tot de auteurs, met foto, te zijner schande, afbeelden in deze folklorologische kiloknaller, alweer zo’n baantjesgast). Er wordt namelijk verwezen naar de volgende kostbare provinciale uitgave :
Een folklorologische dubbele kiloknaller
De ‘Dikke Hilde’
Na vijftien jaar van weinig tot niets (geen enkele academisch gevormde geschiedschrijver houdt zich nog met het onderwerp van de vroeg-Middeleeuwse nationale geschiedenis bezig omdat de traditionalistische en folklorologische stellingen onhoudbaar zijn gebleken, en aan de universiteiten zijn er rond dit onderwerp ook geen baantjes meer te verdelen) is er alsnog iets gewichtigs opgedoken : Noord-Holland in het 1e millennium / door Johan Nicolay en Rob van Eerden (redactie). – Castricum : Archeologiemuseum Huis van Hilde, 2023. – 888 p. (2 dln.). – €75,-, aangekondigd als « een cruciaal naslagwerk voor de NoordHollandse archeologie en geschiedschrijving » (achterflap). Geen enkele bevoegde geschiedschrijver heeft medegewerkt aan dit boekwerk, een veeg teken; en verslagen van iets oudere opgravingen, van groot belang, zijn veronachtzaamd, een al even, zo niet zelfs groter, veeg teken, want er wordt eerst gezocht op de meest belovende plaatsen, zodat de archeologie voor het eerste Millennium in Noord-Holland al een aflopende zaak is. Het boek verschijnt onder de auspiciën van Anouk Veldman, ‘museummanager’ bij Huis van Hilde, en met de zegen van Jelle Beemsterboer, Gedeputeerde Erfgoed van de provincie Noord-Holland, en ook voor Wonen, Landbouw en Visserij, Stikstofbanken en het Provinciaal programma landelijk gebied (‘pplg’), en nog heel veel andere portefeuilles, waarvan hij niet meer verstand heeft, en wat er voor de rest weinig toe doet, omdat dat alles bijgevolg door ambtenaren wordt geregeld.
De titel is geplagieerd van SEMafoor, Stichting Eerste Millenium, waarin ernstig van gedachten wordt gewisseld over het onderwerp, maar dan zonder onwelgevallige opvattingen uit te sluiten, iets dat Johan Nicolay en Rob van Eerden (twee baantjesgasten) in al hun pseudo-academische hooghartigheid juist tot uitgangspunt hebben verheven.
Alweer zo’n provinciaal overheids-gesubsidieerd (maar niet langer privé-gesponsord door vriendelijke plaatselijke banken zoals ing) koffietafel zelfs dubbelboek waarmee je meerdere personen tegelijk de schedel kan inslaan en waarin zo min mogelijk wordt verantwoord. Het is, gezien de massa, overduidelijk níet bedoeld om te informeren of te overtuigen, maar wél om te overdonderen (5). In afwezigheid van bekwame geschiedkundigen wordt er wel een heel legertje van mensen opgevoerd dat er op uit gaat met metaaldetectors vooral om oude munten te vinden, die ze vervolgens niet zelden onderhands te koop aanbieden aan verzamelaars die niet erg geïnteresseerd zijn in de herkomst; wat formeel diefstal is van cultureel erfgoed, en die verzamelaars zijn helers, maar goed… het is in Castricum, dus moet daarover maar niet te veel worden gezeurd…, en ter plekke moet er wel wat door de vingers kunnen worden gezien… Je kan deze dubbele kiloknaller, voor zover bekend, niet bij enige reguliere boekhandel bestellen (we hadden ook graag een present-exemplaar ter recensie ontvangen, maar een dergelijke werkwijze schijnt in onbruik te zijn geraakt), en bestellingen per post zouden door de portokosten aankoop nog onaantrekkelijker maken dan die toch al was, maar in het Huis van Hilde te Castricum kan hij ter plekke – zo wordt beweerd – worden aangeschaft.
Als je de hele €75,- ineens contant op de toonbank legt (flink wat voor een kiloknaller die nog zwaar gesubsidieerd is ook, maar helaas niet gesponsord), dan krijg je de twee delen mogelijk zonder veel verdere problemen mee (6), wat een hele opgave blijft voor mensen die op afstand wonen of minder kapitaalkrachtig zijn, maar gelukkig komen de meeste exemplaren over een paar jaren in de ramsj voor zeg twee tientjes of nog minder, zodra de onverkochte voorraad ergens in de weg begint te liggen. Ondertussen is het geheel inmiddels eindelijk ook volledig en gratis toegankelijk op het web (dat had, zo hebben we begrepen, nogal wat voeten in de aarde), zodat de vraag kan worden gesteld waartoe die kostbare papieren uitgave dient. Meest waarschijnlijk om het allemaal erg ‘gewichtig’ en ‘geleerd’ te maken, terwijl het gaat om tamelijk eenvoudige, en voor een ieder begrijpelijke onderwerpen; dan wel voor enkelen om leuk te verdienen dankzij de subsidie, ofwel de twee tezamen, dat valt nog te bezien.
De besproken nieuwere archeologie is natuurlijk interessant, maar dat gaat nog immer, heel teleurstellend, over wel heel weinig, en het belang ervan wordt, zoals gebruikelijk, met veel bluf schromelijk overdreven.
Volgens de oudere archeologie in Kennemerland, zoals geleid door Herre Halbertsma – in deze geheel onverdacht, omdat hij wel degelijk ook traditionalist was (zie ook : Herre Halbertsma) – zoals in Heiloo en Velsen, was er op beslissende plaatsen niets te vinden van vóór de twaalfde eeuw. Dat levert een leuke spagaat op omdat Herre Halbertsma als archeoloog integer was, bijgevolg door de folklorologen als zodanig moet worden genegeerd en genegeerd wordt, terwijl hij als ideologisch folkloroloog, waar hij ijlde, door veelal dezelfde mensen juist in ere moet worden gehouden.
Voor de geschiedschrijving zijn er nauwelijks nog ter zake kundigen die de ouderwetse folklorologie blijven na-papagaaien, dus komen er hier vooral on-deskundigen aan het woord, waar, bij gebrek aan beter, zelfs op wauwelaars als Marco Mostert (een ‘codicoloog’) en Kees van Nieuwenhuijsen (een beunhaas) is teruggevallen, om het toch nog maar weer eens een keer te kunnen hebben over het door redelijke mensen al lang afgeschreven magische trio Willibrordus, Adelbertus en Engelmundus (Jan de Koning werkt ook vrolijk mee aan dergelijke onzinnigheden); verder komen Vikingen en zelfs “Germaanse Goden” (hoe gek kan het worden) al weer een tijdje steeds meer in de belangstelling, hoewel je het daarover allemaal na 1945 eigenlijk niet goed meer kon hebben vanwege de Ahnenerbe van Heinrich Himmler en Herman Wirth, zodat voor de geheel nieuwe belangstelling toch wel enige rechtvaardiging mocht worden veronderstelt; de nauwelijks daartoe gedane poging kan welgevoeglijk als weinig indrukwekkend worden beschouwd, want het blijft nazistische luchtfietserij, waarbij zelfs door echte nazi’s nog nooit iets ‘edel-germaans’ is opgeëist voor Noord-Holland (Anton Mussert heeft, voorzover bekend, zoiets zelfs niet eens geprobeerd).
De IJslandse Edda (een mythologische samenstelling uit de dertiende eeuw om de onafhankelijkheid ten opzichte van Noorwegen op te eisen – hebben we eigenlijk wel iets ouders dan uit de zeventiende eeuw ? – een voorloper van Harry Potter (7)) en in de geest van het Oera-Linda-Bock, de ‘alt-germanische’ Jan de Vries, ‘runen’, paraskevidekatriafobie, Heer Lem als stichter van Haarlem, en de hele verdere reutemeteut, tot vervelens toe, ligt weer goed in het gehoor van nieuwerwetse historische onbenullen en wordt weer salonfähig gemaakt… in Castricum (Hotel Borst en De Oude Schimmel komen nog weinig in aanmerking, dus nu is er het Huis van Hilde), zónder rock-'n-roll, maar mét Vikingen.
Maar er ontbreekt toch ook weer van alles, zoals de Finse Kalevala; en waar zijn de Hunnen en Dzjengis Khan ? Zijn er in Holland al boemerangs opgegraven, bijvoorbeeld in Vlaardingen en in, jawel, Velsen (een van eikenhout), zodat er een verband met Australische aboriginals in het verschiet ligt ?
Zelfs prof. dr. ir. Erich Heinz Pieter Cordfunke, tot het verschijnen van het bovengenoemde duo de grootste wauwelaar (nu vooral toegankelijk in de ramsj, want aanzienlijke onverkochte gesubsidieerde en gesponsorde voorraden begonnen ooit ergens in de weg te liggen) waar het om de vroege plaatselijke geschiedenis van Holland gaat, heeft het zover nooit gedreven.
Positief puntje, voor het moment : geen woord meer over de Canninefaten (ze zijn in dit werk alleen te vinden in de titels van twee kennelijk verder voor Noord-Holland afgeschreven, maar desalniettemin toch opgevoerde publicaties); jammer dat die afwezigheid niet verantwoord wordt. Maar goed, er wordt zo min mogelijk verantwoord, en : leve de stiekeme achterdeur voor bovennatuurlijke verdwijningen ! Onvermijdelijk : over een tijdje komen zelfs de Canninefaten, die zo graag konijnen aten, vast wel weer terug; Alkmaar was immers hun hoofdstad ! En het Oera-Linda Boek komt over een tijdje ook weer in de belangstelling, dat is ook al een periodiek verschijnsel. Dat alles kunnen we Johan Nicolay en Rob van Eerden met een gerust hart toevertrouwen, want baantjesgasten hebben onderwerpen nodig.
Ze zijn zeer beslist geen corrupte wetenschappers, tegen die schandelijke beschuldiging moeten ze met alle kracht in verdediging worden genomen; want het zijn in het geheel geen wetenschappers; het zijn euvele morosofen, bij wie we zelfs geen literaire kwaliteiten hebben kunnen ontdekken.
Hoofdstukken en auteurs :
- Inleiding: Noord-Holland in het 1e millennium (Johan Nicolay en Rob van Eerden)
- De ontwikkeling van het landschap (Rob van Eerden en Peter Vos)
- Gouwen, oerparochies en nederzettingsterritoria (Jan de Koning)
- De nederzettingen (Rob van Eerden, Johan Nicolay, Menno Dijkstra en Jan de Koning)
- Boerderijen en schuren (Menno Dijkstra)
- Handgevormd aardewerk, 2e-4e eeuw (Annet Nieuwhof en Frans Diederik)
- Import- en handgevormd aardewerk, 5e-10e eeuw (Jan de Koning)
- Sieraden, gordels en wapens, 3e-8e eeuw (Johan Nicolay)
- Politieke netwerken en Noordzee-koninkrijken, 6e-7e eeuw (Johan Nicolay)
- Omgang met de doden, 2e-10e eeuw (Johan Nicolay)
- De taal in Noord-Holland, 3e-8e eeuw (Arjen Versloot, Kees Nieuwenhuijsen en Rob van Eerden)
- Voorchristelijke goden en diersymboliek, 5e-8e eeuw. (Rob van Eerden en Johan Nicolay)
- De kerstening van West-Frisia (Marco Mostert)
- Synthese: provinciale onderzoeksagenda (Rob van Eerden) : Inleiding: Noord-Holland in het 1e millennium (Johan Nicolay en Rob van Eerden)
- De ontwikkeling van het landschap (Rob van Eerden en Peter Vos)
- Gouwen, oerparochies en nederzettingsterritoria (Jan de Koning)
- De nederzettingen (Rob van Eerden, Johan Nicolay, Menno Dijkstra en Jan de Koning)
- Boerderijen en schuren (Menno Dijkstra)
- Handgevormd aardewerk, 2e-4e eeuw (Annet Nieuwhof en Frans Diederik)
- Import- en handgevormd aardewerk, 5e-10e eeuw (Jan de Koning)
- Sieraden, gordels en wapens, 3e-8e eeuw (Johan Nicolay)
- Politieke netwerken en Noordzee-koninkrijken, 6e-7e eeuw (Johan Nicolay)
- Omgang met de doden, 2e-10e eeuw (Johan Nicolay)
- De taal in Noord-Holland, 3e-8e eeuw (Arjen Versloot, Kees Nieuwenhuijsen en Rob van Eerden)
- Voorchristelijke goden en diersymboliek, 5e-8e eeuw. (Rob van Eerden en Johan Nicolay)
- De kerstening van West-Frisia (Marco Mostert)
- Synthese: provinciale onderzoeksagenda (Rob van Eerden)
Het gaat dus om heel weinig auteurs, namelijk maar tien : Johan Nicolay, Rob van Eerden, Peter Vos, Jan de Koning, Menno Dijkstra, Annet Nieuwhof, Frans Diederik, Arjen Versloot, Kees Nieuwenhuijsen en Marco Mostert.
De schrijvers – dat kunnen voor het overige natuurlijk best aardige mensen zijn – dienen als ter zake kundigen in de geschiedkunde geheel en al, en dan wel definitief, als onverbeterlijk, afgeschreven te worden; ze zijn onbevoegd, ongeschikt, onbekwaam en onbedreven.
Ze zijn net zo wetenschappelijk als de bedrijvers van astrologie, frenologie en psychoanalyse en nog heel veel anders, zoals de spannende maar onzinnige vragen stellende pseudo-archeoloog en oplichter Erich von Däniken.
Als je in een als zo belangrijk bedoeld en omvangrijk historisch werk in een voetnoot durft op te merken : « Simek (1984, Einleitung) meent dat er van 1500 v.Chr. tot 1000 n.Chr. een Germaanse cultuur bestond die even belangrijk was als de klassieke beschaving, zich geografisch uitstrekkend tot IJsland in het noorden en de Zwarte Zee in het oosten. » (p. 783), dan zit je niet eens op vijf centimeter afstand van Erich von Däniken, en meest waarschijnlijk zelfs uit zijn neus te peuteren.
En alweer : « Er was een systeem van (niet erfelijke) leiders en volgelingen, dat in stand bleef door trouw te betonen in de strijd, door het aangaan van huwelijksrelaties en door het uitwisselen van waardevolle geschenken. » (p. 39). Geen enkel gedocumenteerd voorbeeld wordt gegeven en dus gaat het om een loze bewering, waar die 888 bladzijden overigens behoorlijk vol van staan. Er wordt vreselijk veel in dezelfde geest gezwetst.
Nog eentje, over taalkunde : « Bij gebrek aan primaire bronnen in vroeger gesproken talen, wat zeker geldt voor Noord-Holland in de Vroege Middeleeuwen [men leze : we hebben niets, nul, nada, niente, nothing, nichts], maakt de historische taalwetenschap [over wie gaat dat meer precies ?] gebruik van de ‘historisch-vergelijkende methode’. Deze methode vertoont sterke overeenkomsten met andere historische wetenschappen die reconstructies van eerdere situaties maken, zoals archeologie, geologie en paleontologie. Door het vergelijken van jongere verschijningsvormen kan een oervorm of proto-vorm gereconstrueerd worden. » (p. 740, auteurs Arjen Versloot , Kees Nieuwenhuijsen en Rob van Eerden). Kortom, er wordt natuurlijk ook maar weer eens teruggevallen op ‘archetypen’, verkregen met een pseudo-wetenschappelijke methode uit de negentiende eeuw, met vage benaderingen die enige speculatieve rechtvaardiging leken te hebben zolang er niets beters was, maar gedeugd heeft het nooit. De hypothetische constructies van oude woordvormen hebben echter een probleem : het is onmogelijk om te bevestigen of te weerleggen dat ze juist zijn zolang we niet over een tijdmachine beschikken, en bijgevolg gaat het over de opeenstapeling van onzinnige ‘hypothesen’ (veronderstellingen); inmiddels bestaat dat niet eens meer als universitaire discipline, en bijgevolg heeft geen enkele academische taalkundige aan de dubbele kiloknaller mogen meewerken. Zie : Taalkundige ‘archetypen’ die met een *asterisk beginnen. In de archeologie, geologie en paleontologie heeft dat zelfs nooit bestaan, of althans, de schrijvers hebben zich geen moeite getroost daarvan voorbeelden te verstrekken, dat staat er vooral om ‘geleerderig’ te lijken. Wél bestond het ooit in de taalkunde en de biologie, waarbij de rassenkunde er natuurlijk uit sprong, maar daarover melden de schrijvers liever niets.
En we lezen : « Schriftelijke uitingen bleven beperkt tot enkele korte inscripties in ‘runen’. » In noot: « In Noord-Holland zijn tot heden nog geen runeninscripties gevonden. » (p. 39). Dus waar hebben we het over ? Maar weer eens opscheppen met wat er allemaal niet is gevonden ? Sinds 1945 worden er trouwens ineens nauwelijks nog ‘runen’ gevonden. Het gaat vooral over heel gemakkelijk gemaakte vervalsingen, ten gunste van nationale Scandinavische ontstaansmythes, wat vervolgens koren was op de molen van de nazi’s, want in Duitsland zélf was er zo weinig. En in Holland was er al helemaal niets. De ‘runenkunde’ wordt dan ook allang helemaal nergens meer onderwezen, althans, daarnaar kan eindeloos worden gezocht.
Maar goed, hier zijn we het helemaal met elkaar eens : « Met het werk van Grimm wordt in 1835 de toon gezet in zijn Deutsche Mythologie, waarin hij binnen de context van de Duitse staatsvorming een beeld geeft van een min of meer uniforme, Germaanse (lees: Scandinavische, Engelse alsook continentale) religie, stevig leunend op de Edda. Als uitdrukkelijke ‘gelovers’ in het bestaan van een overkoepelende, Germaanse godengroep (pantheon) kunnen ook Todd, Holzapfel en Janson genoemd worden; zij zien aanwijzingen voor een min of meer verwante ‘Germaanse religie’ in geheel Europa boven de Alpen. » (p. 783-784). De door de schrijvers gemaakte gevolgtrekkingen zijn echter tegenovergesteld aan wat hier wordt uiteengezet. Wel treffend dat er na twee eeuwen ‘onderzoek’ nog altijd niet meer dan ‘aanwijzingen’ zijn.
Na al de ‘Vikingen’-onzin in Castricum gaat dit ‘monumentale’ werk ineens opmerkelijk weinig in op ‘Vikingen’. Die vroeg-middeleeuwse stoevers hebben overduidelijk zichzelf afgedaan (hoe zit het nou eigenlijk met die geheime Vikingenboot die al heel veel jaren geleden gevonden zou zijn of zou worden in Bakkum ?) en die ‘ontdekkers’ blijven toch ook wel weer erg graag anoniem ! Of hebben we het toch over alleen maar de ongrijpbare Jan de Koning ?
Conclusie van de nieuwe goochems : « Historici en archeologen lijken daarmee gevangen tussen twee doctrines: 1) ze accepteren het vroegere bestaan van een Germaanse godenverering, maar vermelden het feit dat de (geschreven) bronnen veel te wensen overlaten aan consistente informatie, óf 2) ze ontkennen (of bagatelliseren) het vroegere bestaan van een Germaans pantheon en blijven zitten met een serie aanwijzingen die te ‘taai’ zijn om weg te redeneren. Een tussenpositie wordt ingenomen door onderzoekers die een zekere mate van gelijkvormige verering van de Germaans-Noordse goden erkennen, maar dan in een meer regionale, diverse en in de geschreven bronnen met Romeinse en christelijk-Frankische gedachten overgoten ‘werkelijkheid’. » Zo worden de twee hoofd-auteurs de mannen-van-het-midden, maar van welk midden meer precies, of het midden van wat ? Duidelijk is : « Restanten van tempels en heiligdommen uit het 1e millennium zijn in Noord-Holland niet bekend. »
Wordt er dan toch nog wat anders gevonden, dan zal het bijgevolg van elders en later zijn ingevoerd. Dat geldt dus ook voor de weinige metalen sieraden die bij hen voorop staan, want verder is er niets.
En dan wordt het zeer traditionalistisch en folklorologisch toch wel érg wazig :
« Bestudering van deze beeldtaal kent internationaal een lange geschiedenis en heeft als doel de symbolisch-religieuze, misschien zelfs magische betekenis van enkele dominante sierelementen te duiden. Deze elementen vormden onderdeel van een beeldtaal die voor de makers en dragers van de sieraden vermoedelijk eenvoudig leesbaar was, doordat ze verwezen naar mythische verhalen en heldenverhalen die tijdens feesten en andere bijeenkomsten werden verteld of bezongen. De betekenis van deze beeldtaal is door de komst van het christendom naderhand vrijwel volledig uitgewist. Wat het ‘lezen’ van de beeldtaal verder bemoeilijkt, is dat de vormentaal bijna altijd subtiel, sterk symbolisch en uitgesproken dubbelzinnig is. » (p. 785).
Waar gaat het dus meer duidelijk over ? Als we over beeldtaal lezen dat het bij beelden gaat om : « alle communicatieve middelen die niet primair tekst zijn, door middel van een tweedimensionaal medium tot ons komen […] en primair een communicatief-retorische functie hebben »; dan hebben we te maken met het zoveelste gezwam en geleuter dat het kennelijk goed doet in een deel van de artistieke wereld; maar wat moet dat in de archeologie ?
Als iemand over ‘beeldtaal’ begint (het gaat over symbolen, dat wil zeggen zinnebeelden), dan lijkt het verstandig het gesprek onmiddellijk te beëindigen, en als het inderdaad, wat gewoner, over ‘symbolen’ gaat dan is een lang gesprek weinig nuttiger, want het gaat over wel heel erg weinig. Dat is net zo iets vaags als lichaamstaal. Dat heeft wel iets met overdracht te maken, maar in het geheel niets met taal. Ondertussen heeft het natuurlijk alles te maken met geleerderigheid.
« In het zuidelijke Noordzeegebied waren vanaf het midden van de 5e eeuw mantelspelden in gebruik die in vorm en versiering op Scandinavische prototypes teruggaan. » (p. 785).
Daarvoor worden er geen Scandinavische voorbeelden gegeven. Voor de rest wordt er in het geheel niets getoond dat in Holland is gevonden (buiten wat ‘sceatta’-valsemunterij), wat natuurlijk heel ‘dubbelzinnig’ is. Want dat boek ging toch eigenlijk over Noord-Holland, of toch niet ? Kan het in de overweging worden meegenomen dat die scandinavische mantelspelden nabootsels waren van die uit het zuidelijke Noordzeegebied, die immers veel ouder waren ? En waarom hebben we het de hele tijd over ‘mantelspelden’; is er echt helemaal niets anders ?
Waar zijn de burchten ? Als die er niet zijn dan is de rest gezanik.
Wolfgang Krause, de zoveelste bluf !
Graag zouden we iets naders vernemen over een derde-eeuwse scandinavische inscriptie die het woord ‘staina’, in de veronderstelde betekenis van ‘steen’, zou bevatten, een afbeelding is welkom; toch wat raar dat die ontbreekt. Dat komt volgens een voetnoot uit ‘Krause 1971, 172’. Volgens een bibliografie op p. 767 zou dat gaan om de volgende rebus : Krause, W., 1971: Die Sprache der urnordischen Runeninschriften. Heidelberg. Zelf wat verder gezocht hebbende gaat het waarschijnlijk om : Die Sprache der urnordischen Runeninschriften / Wolfgang Krause [1895-1970, alweer zo’n Ahnenerbe-liefhebber]. – Heidelberg : Carl Winter Universitätsverlag, 1971. – 188 S. – (Germanische Bibliothek ; 3). Elektronisch is dat werk niet beschikbaar, zodat er waarschijnlijk iets te verbergen is, ook door Johan Nicolay en Rob van Eerden, die over wel héél veel fantastologisch nekhaar beschikken. De twee nieuwe goochems kunnen hier natuurlijk antwoorden om dit geschilpunt op te helderen, maar ze schijnen laaggeletterd te zijn, zodat ze erg weinig waarschijnlijk veel verstand hebben van ingewikkelde runen.
|
Een goedbedoelde aanwijzing
884. « Eoden anno Nortmanni, qui in Chinheim ex Danimarca venerant, adsentiente Godefrido Rhenum navigio ascendunt et Diusburh oppido occupato, munitionem in eodem loco more solito construunt, et in eo tota hieme resident. Contra quos Heinricus dux castra posuit, et nullatenus praedas agere permisit. Redeunte vernali tempore, castris exustus, maritimis locis se recipiunt. » Bron : Reginonis Chronicon, M.G.S., I, p. 594, gedeeltelijk aangehaald in : SEMafoor, 2e jrg., nr. 3, p. 3. Vertaald : « In dat jaar trokken (of voeren) de Noormannen die vanuit Danimarca in Chinheim waren aangekomen, met toestemming van Godfried de Rhenus op en namen de stad Diusburh in waar zij op gewone manier versterking bouwden en de hele winter verbleven. Tegen hen richtte hertog Hendrik een versterking in om hen het roven te verhinderen. Tegen het begin van de lente verbrandden zij hun versterking en trokken zij weer naar de kuststreken » Bron : Reginonis Chronicon: M.G.S. I, p. 594, vertaling Albert Delahaye, De ware kijk op …, deel I, p. 180. Chimheim (elders Kinnim) is hier Quingoie bij Tournehem, Diusburh is Riquebourg, eerder bekend als Divus Burgus, de Rhenus is de Schelde; Danimarca is hier de mark van de Keltische Dani, die volgens andere bronnen naast de Bretones woonden en dus uit Normandië kwamen waar de Romeinen ze al hadden ontmoet; niks geen Scandinavië dus, dat pas veel later in beeld komt.
Bron : Reginonis Chronicon, uitgave 1826, voor een latere uitgave : Reginonis Chronicon, uitgave 1890.
Voor een gedetailleerde kritische bespreking van een opgraving in Noord-Holland : « ‘De Krocht’ is doorwrocht ! » Een opgravingsverslag uit Limmen (boekbespreking), om het werkelijke beter van het bedenkelijke te onderscheiden.
Vervolg
|