VorigeDe vroege middeleeuwenVolgende

Frisi, Normanni en Saxoni

Inhoud van deze pagina

  1. Inleiding
  2. Frisia, 590-833
  3. De Normanni in Frisia, 800-885
  4. De Saxoni onder Karel de Grote gedeporteerd, 775-804
  5. Traditionalistisch Friesland
  6. De legendarische heersers van Friesland
    Noten

1. Inleiding

Aantekeningen

H.P.H. Jansen, Geschiedenis van de Middeleeuwen :
« Duitsland en Frankrijk zijn op vrij natuurlijke wijze gegroeid uit Oost- en West-Frankenland, die bij het verdrag van Verdun in 843 gevormd waren; voor de Nederlanden is geen staatkundige prefiguratie in de Karolingische tijd aan te wijzen. » (1).
Commentaar :
Logisch – Vlaanderen viel onder de Franse Kroon, Brabant en Limburg onder het Duitse Rijk, en de rest stond onder water.

Aankondiging van uitgeverij Fibula-Van Dishoeck
bij dr. D.P. Blok’s De Franken in Nederland :

« Friezen, Franken en Saksen worden op de scholen meestal in één adem genoemd. Helaas blijft het veelal bij die ene adem en komt men niet veel meer van ze te weten dan het enkele feit dat zij eens, lang geleden, in ons land verbleven.
Dat er echter wel meer te vertellen valt, leerde u in dit boekje – althans voor wat betreft de Franken. Over Friezen en Saksen zal Uw kennis voorlopig summier moeten blijven. Misschien verschijnt daarover nog wel eens een deeltje in de Fibulareeks. Aan de andere kant is natuurlijk het terrein van de geschiedenis zo enorm groot, dat het ondoenlijk is, zich met ieder onderwerp diepgaand bezig te houden. »
 (2).
Commentaar :
Die andere twee deeltjes zijn dan ook nooit verschenen.

Zoeken we naar de middeleeuwse geschiedenis van Kennemerland, dan vinden we dat de geschiedenisboeken elkaar voortdurend tegenspreken, dat namen die in Kennemerland moeilijk te plaatsen zijn ‘vertaald’ worden weergegeven en dat het wemelt van de bedenkelijke gevolgtrekkingen. Zelden of nooit worden primaire bronnen gegeven waardoor het ernstige vermoeden rijst dat de geschiedkundigen vooral van elkaar overschrijven in plaats van bronnen te raadplegen. Onvermijdelijk moeten we daarom eerst ingaan op de Frisi, de Normanni en de Saxoni, waarbij we in grote lijnen, en niet meer dan schematisch, de bronnenuitgaven van Albert Delahaye volgen (3).

Maar laten we eerst zien wat de Encyclopedie van Friesland ons te vertellen heeft over de Friese apocriefe geschiedschrijving :

« APOCRIEFE GESCHIEDSCHRIJVING. In de 15de eeuw leeft in West-Europa het streven, eigen volk achtergrond en doel te geven door middel van een glorierijke geschiedenis, die zonder veel onderbreking aanwijsbaar zou moeten zijn van den beginne af. Gewoonlijk ontbrak de stof hiertoe. Dus werden heel wat quasi-oude kronieken gefantaseerd. – In Frl. [Friesland]was dit de kroniek van Ocko Scharlensis*, zgn. door Andreas* Cornelius bewaard en vervolgd. Deze kroniek werd de basis van een hardnekkig voortwoekerend genre. Waardoor? a. Suffridus* Petrus trachtte deze kroniek een wetenschappelijke schijn te geven; b. in Frl. leefde al vroeg (in de M.E.[Middeleeuwen]) en hevig een gevoel van het eigene (z[ie] Nationalisme); c. de kroniek sloot aan bij de traditie uit de M.E.: de tijd van Karel de Grote was de goede oude tijd.
Ubbo Emmius ontzenuwde de pogingen van Suffridus Petrus; zijn kritische methode vond aanhang. Sinds de 17de eeuw wordt men echter sceptisch t.a.v. het geschrevene en de mondelinge overlevering stijgt in koers. De romantiek voert deze stemming op tot geestdrift, zodat de 19de eeuw er nog mee te maken krijgt, bijv. J.H. Halbertsma. De merendeels adellijke Gedep. Staten om 1600 beschermen het genre. Van hun landsgeschiedschrijvers bijv. Furmerius en Winsemius verwachten zij (ook historisch) vermeerdering van roem van Friesland (en van hun voorvaders). De kritische Emmius was hun man niet. s Vrijheid.
Zie: E. H. Waterbolk, Twee eeuwen Fr.
[Friese] Geschiedschrijving (Groningen-Djakarta, 1952). » (4).

In die geschiedschrijving gaat het vooral over de ‘Friese Vrijheid’ (= Fr. V.) :

« VRIJHEID. Toen de Romeinse macht in het noorden verdween, werd Frl. niet direct opgenomen in een groter staatsverband; het werd een grensgebied van het Frankische rijk en bleef hier ook buiten, toen de macht der Merowingen reeds heel Gallië omvatte. Pas de Karolingen vestigden hun macht hier voor het eerst (689) en, na tijdelijke ontspanning, onder Karel* Martel (734). Aan zee gelegen en de zee zelf bevarend, had Frl. het van de Noormannen hard te verduren, later niet minder door twisten van binnen en bedreiging van buiten (de Saksische Egberts en Bruno’s, Utrechts bisschop, Holland en Gelre). Zo kreeg de tijd van Karel* de Grote de glans van de goede, oude tijd; men zag op hem terug als de schepper van de Fr. V. en van de Fr. rechten.
De inhoud van die V. wordt naar tijden, omstandigheden en personen verschillend uitgelegd, maar in 1114 heet het al, ‘dat de Friezen uit opgeblazen trots… zich niet verwaardigden aan enig heer onderdanig te zijn…’ Emo* te Wittewierum zag er vooral een stuk rechtszekerheid in: werd er maar een kuiken gestolen, dan zou de rechter de rover straffen. Bij bedreiging der V. door graven werd in het algemeen staande gehouden, dat Karel de Grote bij bezegelde brieven had toegestaan, dat de Friezen door eigen rechters zouden berecht worden, niet door vreemde heren. Voor hulp aan Karel bij een verovering van Rome zou hij hun deze V. geschonken hebben (z Magnus). J. v. Maerlant drijft ca. 1285 de spot met dit privilegie ‘met botten ghebullet’ en vraagt of men het wil laten zien. Dit gebeurde, maar het was een vervalsing. z Vrijheidsprivilegie.
K. von Richthofen* dateert het Karelsprivilegie ca. 1287, volgens Ph. Heck* zouden kruisvaartpredikers (1247) er de hand in gehad hebben, terwijl J. F. Niermeyer meent, dat het belang van Reinoud van Gelre dit privilegie in het leven riep (na 1280).
Vooral een reeks kroniekjes uit de 15de eeuw vertoont een V.s-pathos en een ‘schildverheffing’ der Fr. V. als uitingen van een ongeremde fantasie: een teken dat de V. zelf deerlijk bedreigd werd. Wel wekken enige kronieken de indruk, dat de begrippen V. en on-V. vervangen kunnen worden door ‘geloof’ en ‘bijgeloof’, maar ook weten ze te vertellen van de houten banden die vervangen worden door gouden; dat Magnus aan Karel de Grote Rome in handen speelt en voor Frl. ‘ewighen vrydoem’ verwerft. In deze eeuw meende men ook bestuurd te zijn geweest door een daar genoemde ‘potestaat*’, vanaf Karels tijden tot het opkomen der partijtwisten*.
De V. was ziek geworden en de vreemde arts – de Saksische hertogen (1498), Karel V (1515 en 1524) –, door de Friezen zelf te hulp geroepen, had haar de doodsteek gegeven. Maar… het verleden, in grote feitelijke V. doorleefd, had bij de Friezen afschuw verwekt van gebondenheid, centralisatie en absolutisme: dat ondervond de stad Groningen*, die landsheer wilde zijn over de Ommelanden; alleen de leus ‘vrij en Fries’ was voldoende heel Frl. in opstand te brengen tegen de Saksische heerschappij; nog ca. 1600 ondervonden de Cirksena*’s, die hun hoofdelingen*-macht door de keizer hadden laten legaliseren, dat een macht van graven in Oostfrl. als een wanprodukt werd gevoeld.
Bij de botsing tussen de absolutistische tendentie van het Spaanse centrale gezag en de traditie der privilegies werd teruggegrepen op het verleden, temeer daar men toen onder V. verstond het behoud van rechten en privilegies van gewest, district, stad en afzonderlijke standen. De geestdrift voor de oude Fr. V. beheerste U. Emmius*. Ook hij projecteert zijn eigen en een eigentijds V.s-ideaal naar het verleden: beperking van vorstelijke macht ten gunste van het volk (= standen*), de vorst is gebonden aan landdagbesiuiten, geen erfopvolging van vorsten, maar keuze (potestaat!); niet slechts edelen hebben deel aan deze Fr. V., maar ook de boeren. Het Karelsprivilegie herkent hij als vals, maar hij meent toch, dat er een echt geweest is; de Upstalboom* is voor hem het centrum van de Fr. federatieve republiek.
J. Rengers* v. Ten Post zal een meer aristocratisch verleden zien en in de toekomst wensen als Ommelander hoofdeling, B. Furmerius* waagt een verdienstelijke kritische poging om het privilegie te passen in de tijd van Karel III, de Dikke; toch zal Emmius’ grootse visie lang de kijk op de Fr. V. beïnvloeden, al juichen Chr. Schotanus* en later Foeke* Sjoerds nog meer over de in hun tijd bestaande V.
De apocriefe* schrijvers zien de V. reeds ingesteld door de ‘stichter’ van de Fr. staat, Friso*; Karel de Grote heeft met zijn privilegie de V. slechts hersteld. Bij hen hebben de edelen de hoogste positie naar stand, macht en invloed; zo bijv. Suffridus* Petrus en Ocko Scharlensis*. Ook in de Ommelanden is een dergelijk verschil in kijk merkbaar: H. Verrutius*, aanhanger van Suffridus Petrus, aristocratisch, Rengers gemengd aristocratisch-democratisch, de eigenerfde boer Abel Eppens* evenals Emmius democratisch.
De schrijvers in de 19de eeuw leven zowel bij Suffridus Petrus als bij Emmius. De romantiek, kracht vindend in verbeelding en intuïtie, leende er zich wél voor de historische zin nieuw te bevruchten, maar niét om de schrijvers in nuchtere kritiek de grenzen van werkelijkheid en verbeelding scherper te doen zien. Deze taak hebben J. Bolhuis. v. Zeeburgh (1873) en K. von Richthofen op zich genomen, de eerste als kenner van kronieken, de tweede (1840, ’80) van rechtshistorie. Het was nuttige afbraak.
Pas in onze tijd hebben M. P. v. Buijtenen* (1953) en B. H. Slicher* v. Bath (1948) een nieuwe voorstelling der Fr. V. gegeven, sterk verschillend in uitgangs- en eindpunt. De eerste legt de basis der V. in Rome, toen de Friezen deze stad tegen de Saracenen verdedigden (846) en in militair verband optraden. De Friezen beroepen zich op vrijheden, hun door Karel de Grote gegeven, als zij zich moeten verdedigen tegen keizer en landsheren; hierin volgen zij de Saksen na. De inhoud van die V. moet niet in het zgn. privilegie van Karel de Grote (13de eeuw) gezocht worden, maar in de Magnus*-kerren (11de of begin 12de eeuw). De verlening der V. was te danken aan de heldendaden van de kolonie der Friezen te Rome onder hun vaandeldrager Magnus (9de eeuw). De kerk der Friezen te Rome, San Michele, heeft de herinnering hieraan bewaard in een inscriptie, die teruggaat op een voorbeeld uit de 11de eeuw. De Friezen konden nu als strijders voor de stoel van Petrus aanspraak maken op de ‘Roomse V.’. Slicher v. Bath spreekt van de ‘boeren-V.’, die hij, als Van Buijtenen, in Europees perspectief, maar ook speciaal in een Noordzeecultuurgebied, plaatst: hier was verkeer per schip regel, dat de Fr. kuststreken verbond met Engeland* en Scandinavië*. In het bedrijf der Friezen was het vee belangrijkste vorm van rijkdom en tevens oorspronkelijk ruilmiddel; dit bedrijf is extensief, zodat een overschot van mannen dwingt tot ander en aanvullend werk: handel, schipperij, zeeroverij. Fr. munten* worden tot in de Oeral gevonden (tot 11de eeuw bloeiperiode). Overal waar een ruim geldverkeer was, had het hofsysteem, waarbij goederen geleverd en diensten verricht moesten worden, weinig of geen (bijv. in Frl.) kans, waren graven* niet in staat hun ambt om te zetten in landsheerlijk gezag; ook het leenwezen* vond geen ingang. Zo bleef de voornaamste taak van graven in Frl. beperkt tot de rechtspraak. Maar ook deze wordt hun ontnomen, doordat naast de ambtenaren van de graaf volksrechtbanken kwamen, waarin volk en geestelijkheid samenwerkten. Deze werkten nauw samen ook door gemeenschappelijk belang bij inpolderingen en onderhoud van dijken. Economische V. ontwikkelde zich in Frl. tot politieke, de grafelijke macht verdween.
W., E. H.
Zie: J.S. Theissen, Centraal gezag en Fr. V. (Groningen 1907); B. H. Slicher v. Bath, Boeren-V. (Groningen 1948); M. P. v. Buijtenen, De grondslag van de Fr. V. (Assen 1953). »
 (5).

In Friesland is sinds 1590 eeuwen gewerkt aan de nationale geschiedschrijving :

« Al deze half vermoede realiteiten, flarden uit de oertijd, hadden met elkaar gemeen dat ze op het toneel van de vaderlandse geschiedschrijving naast de Bataven slechts figuranten waren. Er was daar nog slechts plaats voor één wat meer geprofileerde rol: die van de bewoners van de kuststreek tussen de Rijndelta en de Eems, de Friezen.
Dat de Friezen geen figuranten waren, wil nog niet zeggen dat ze een hoofdrol speelden, die bleef slechts aan de Bataven voorbehouden. Overigens niet op gezag van de klassieke schrijvers, want die kenden aan de Bataven en de Friezen in grote trekken dezelfde kwaliteiten toe. Sterker nog, de Friezen waren alles wel beschouwd misschien zelfs in het voordeel, want terwijl de Bataven meteen na de aftocht van de Romeinse legioenen in de stofwolken van de Europese volksverhuizingen verdwenen, bleven de Friezen en hun territoir in de geschiedschrijving aanwijsbaar. De Friese kronieken van de middeleeuwen legden zonder in het oog lopende hulpconstructies een verbinding tussen de eigen tijd en de oudheid. Toch heeft dit gegeven op de zestiende- en zeventiende-eeuwse historici buiten Friesland, hoezeer ze ook op schriftelijke bewijzen belust waren, blijkbaar weinig indruk gemaakt. Pas toen de provincie Holland na 1813 met de andere gewesten was gelijkgeschakeld, werd de ongestoorde ontwikkeling van Friesland uit de oudheid soms benadrukt, zoals door de Utrechtse hoogleraar in de kerk- en dogma-geschiedenis H.J. Royaards: ‘Van waar mag het toch zijn, vraagt de Geschiedvorscher, dat de Nederlanders zich zoo vaak op de Batavieren beroepen, als op hunne Voorvaders, uit wier bloed zij zeggen gesproten te zijn, daar zulks historisch betwistbaar is? Wel waren zij de vroegste en meest beroemde bewoners van een voornaam gedeelte des lands, maar onze eigenlijke voorvaderen waren zij niet. – De Batavieren verdwenen uit de Geschiedenis. – Zoodanig was het niet met de Friezen. Boven veele andere Europesche volken hebben zij dit vooruit, dat zij niet zijn ondergegaan bij die geweldige omkeering der volken. […] Meer dan Batavieren en Kaninefaten noemen wij, Nederlanders, daarom de Friezen eigenlijk onze vaderen’.
Vóór 1813 gold echter dat zolang Holland politiek, economisch en intellectueel dominant was, het Bataafse Eiland geen concurrentie te vrezen had. Naast de Hollandse geschiedschrijving had de Friese een marginale positie, ook daarin kwam de superioriteit van Holland in de Unie van de Zeven Provinciën tot uitdrukking. Bij de ongelijkheid van de twee waren er echter ook overeenkomsten. Ook de Friese historici bedienden zich gretig van de klassieke schrijvers om de roem van hun gewest groter te maken, om hun idealen van geestelijke en politieke vrijheid gestalte te geven en om het bestaande maatschappelijk bestel te verdedigen, te kritiseren of alleen maar te verklaren. Ook zij voelden zich vrij om de klassieke bronnen uit te leggen of aan te vullen al naar gelang de zaak die behartigd moest worden. En zoals Batavië in de zeventiende eeuw allengs uitgroeide tot een prototype van de Verenigde Republiek, zo rukten de grenzen van Friesland in diezelfde periode van het oude kustland op naar heel Nederland boven de rivieren, en soms zelfs nog wat verder. Johannes Hilarides, propagandist voor de roem van Friesland, in 1677: ‘By ouds was de wijte van haare lantpaalen vry verder uitgestrekt. Als loopende van den ouden Rijn, die door Leiden aan Uitrecht langs vloeiende, by Katwyk in zee uitliep. Begrijpende den geheelen zeekant, en de zuider zee, diestyts noch droog; tot aan den Eiderstroom, die het van Jutland afsnijt. Aan de landzijde was Westfaalen, Oover Ysel, Gelderland tottet rijk van Nieumeegen en Uitrecht binnen haare grenzen’.
Tacitus en de andere klassieken zwegen over de herkomst van het Friese volk. De Friezen hadden echter hun eigen scheppingsmythen. Hun stamvader Friso kwam ver van overzee, volgens het ene verhaal uit Jeruzalem (waar hij door keizer Vespasianus was verdreven), volgens andere varianten uit Abessinië of Troje. Er was zelfs een lezing dat Friso oorspronkelijk in India bij de Ganges woonde, en daar een hoge positie in het gevolg van Alexander de Grote bekleedde.
Volgens de meest bekend geworden vertelling, de versie die door de veelzijdige geleerde Suffridus Petrus (sinds 1590 de officiële geschiedschrijver van Friesland) als plausibel werd verdedigd, landde Friso in het jaar 3760 na de schepping der wereld op de Friese kust. Hij bouwde op die plek een tempel voor zijn god Stavo en noemde die plaats Stavoren. Hij stichtte er verder een kostbare bibliotheek en een prachtig paleis. Voortaan resideerden daar de koningen van Friesland, totdat een grote vloed de koningsstad verzwolg. »
 (6).

Met dat soort van gekwebbel en gekwaak werd uiteindelijk het Oera Linda Bok voortbracht (7). Getuige Frieslands oudheid door Herre Halbertsma uit het jaar 2000 laat de mythologie – nog altijd gesubsidieerd door het Fries Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde – zich niet verstoren door kritiek en wil het maar niet doordringen dat de geschiedenis van de huidige provincie Friesland pas in de dertiende eeuw begint (8).

Na de Tweede Wereldoorlog werd er enigszins opruiming gehouden in deze rommeldoos omdat de Friese geschiedschrijving in een kwade reuk was komen te staan. We zouden dat het Verdriet van Friesland kunnen noemen, een ongeschreven roman. Maar historisch materiaal kan daarom niet worden afgedaan; wél dient het op de juiste plaats te worden gezet.

We hebben hier, door het eindeloos door-gefantaseer op wat flarden vroege geschiedenis, een tweeledig probleem :

  • De vraag naar de eigenlijke plaats van handeling;
  • De vraag naar wat zich daar daadwerkelijk afspeelde.

Pellen we de mythologie er van af en nemen we de juiste plaats van handeling in ogenschouw, dan houden we vanuit de bronnen ongeveer het volgende over :

2. Frisia, 590-833

Voordat er Romeinen in Nederland waren (12 voor Chr.) bedwong Drusus, stadhouder van Gallia, de Frisi. De Frisi worden al vermeld bij Tacitus (Boek IV, 15, 16, 18, 56 en 79), en wel in verband met de Bataven (omgeving Béthune) en de Canninefaten (Genech) (9), in de Gallische landen, dus schrijf Holland en Friesland gelijk maar af.

De Frisi bewonen vanaf de eerste berichten de streek ten oosten van Calais en Duinkerke, bij de Saxoni (10). Ze worden genoemd in 590, toen koning Chilperik geldt als de schrik van Frisi en Suevi (bewoners van Kortrijk en niet Zweden of Zwaben, en ook niet Zeeuwen). In 675 zijn ze buren van de Morini van Terwaan [Frans Thérouanne]. In 678 ontmoet Wilfried, aartsbisschop van York, Aldgisl, de koning van de Frisi.

In 687 overwint de Frankische hofmeier Pepijn II de koning der Frisi, Radbod, bij de burcht Duristato (Audruicq, niet Wijk bij Duurstede). In 690 regeert Pepijn de Oude over het volk tussen het Carbonisch Woud (van Boulogne tot Trier) en de Maas (in Henegouwen) tot aan de uiterste gebieden van de Frisi (noordoostzijde van Het Kanaal). In 695 voert koning Pepijn een leger aan tegen de Frisi en hun koning Radboud; hij slaat een kamp op bij de burcht van Dorestadum (Audruicq) waar de Frisi, geleid door de hoogmoed van Radboud, hem aanvallen. Er ontstaat een felle strijd waarin de Frisi worden verslagen.

Pepijn’s opvolger Karel Martel levert slag met de Frisi in 714, en verslaat hen in een triomfvolle maar wrede strijd, en in een zeeslag verslaat hij ook Ebron, een aanvoerder van datzelfde volk, die hij doodt met heel zijn heiligschennend leger. Zo onderwerpt hij tenslotte Fresia, dat na het vernielen en verbranden van de afgodsbeelden aan het gezag van de Franken wordt onderworpen.

In de slag bij Vinciacum (Vinchy, ten zuiden van Kamerijk, Frans Cambrai) in 717 (11) biedt Radboud hulp aan Chilperik en Regenfried tegen Karel Martel die eerst op vlucht slaat, ze dan opnieuw aanvalt en vervolgens een vrede aanbiedt die zij niet aannemen. Karel overwint vervolgens; Regenfried en Chilperik slaan op de vlucht. Radboud neemt in dat jaar Trajectum (Tournehem) in, maar wordt daarna verslagen te Vinchy.

Trajectum (Tournehem), in 717 ook Viltaburg geheten, is de stad van de Vilti en ligt op de grens tussen Fresia en Saxonia; in 720 worden de Wilci of Vilti genoemd als deel van de Saxoni die wonen aan de verste kust der aarde, waar Germania zijn gebied aan de (Atlantische) Oceaan voegt. In 780 wonen ze dicht bij de Saxoni, vormden ze een onderdeel van de Slavi (omgeving Tournehem en niet Oost-Europa), en zetelen ze op de kust van de oceaan. In hun eigen taal noemen ze zich Waletabi, maar in het Frankisch worden ze Wilzi genoemd; ze zijn de Franken zeer vijandig gezind.

In 734 begint het volk van de Frisi, een wreed en weerbarstig volk, een opstand. Men kan daar moeilijk over aarde gaan, daar deze streek aan en in de zee ligt. Karel Martel rust een vloot uit van schepen en galeien om er te komen, hij strijdt zich een weg naar zee, en als hij genoeg schepen heeft valt hij Westrachia (gebied ten Westen van Atrecht, Frans Arras) en Austrachia (Ostrevant bij Atrecht) aan, de eilanden van de Frisi, waar hij alles met brand en moord vernielt. Hij richt bij de rivier de Burdina (niet de Boorne in Friesland, maar de Bourre tussen Hazebrouck en Merville) zijn legerplaats in. Hij verslaat het leger van Radbode, de aanvoerder van de Frisi en vernielt hun heiligdommen en afgodsbeelden. In 747 staan de Frisi samen met de Saxoni en de Winidi (Winnezeele bij Cassel) andermaal op tegen de Franken.

De bovenstaande gegevens over de Frisi worden als regel maar overgeslagen omdat haast niemand ze nog in Friesland of Holland durft te plaatsen, waarmee heimelijk wordt toegegeven dat de Frisi zich dus elders bevonden (12).

In 753 wordt voor het klooster van St. Denis bij Parijs de tolvrijheid bevestigd voor de markt, zowel voor de Saxoni als voor de Frisi; in 763 bevestigt Karloman de abdij van St. Denis in haar marktrecht over alle handelaars, opnieuw voor zowel Saxoni als Frisi. In 779 bevestigt Karel de Grote voor de abdij van St.-Germain-de-Prés bij Parijs vrijheid van tol in Traiecto (Tournehem) en Dorstado (Audruicq) en een reeks van andere Franse steden.

Aantekeningen

Het Friese laken

« We zullen op het weinige, dat van het Friese handelsverkeer bekend is, niet ingaan. Maar één hoofdkwestie mag men niet verzwijgen : de vraag nl. of de Friese lakens, die men als handelsartikel, exportartikel, ja als vorstengeschenk onder Karel de Grote vermeld vindt, inderdaad uit het eigenlijke Friesland afkomstig waren. Voor de eigen geschiedschrijvers is dit geen vraag, maar aan buitenlanders kost het meer moeite Friesland als een industrieland te zien. »
Volgen de smoezen :
« De door Friese kooplui verhandelde en naar hen vernoemde lakens zouden van Engelse maaksel zijn of wel uit Vlaanderen stammen (deze laatste mening met nadruk door Pirenne voorgestaan). Frl. [Freule] Rohwer aanvaardt een tussenoplossing; naast de door ook haar aangenomen Vlaamse, Engelse en andere vreemde bestanddelen zullen de lakens haars oordeels toch wel grotendeels uit het eigen land afkomstig zijn geweest. Hierin immers vond men bijna het enige exportproduct, geschikt voor vervoer over lange afstand. »
Algemene geschiedenis der Nederlanden : Deel I. (1949), p. 402.

Natuurlijk kwam dat laken uit Noord-Frankrijk – het was in de Romeinse tijd al beroemd en zou later het uitgangspunt vormen van de industriële revolutie, en de Vlamingen hadden geen Noord-Nederlandse Friezen nodig om het in Frankrijk te verhandelen. En ook de Engelsen dreven geen handel met Frankrijk via Friesland; ze staken zelf het Kanaal wel over.

Rond 790, onder Karel de Grote, wordt de Lex Frisionum opgesteld. De maatschappij bestaat uit een regis (koning), nobiles (edelen), liberes (vrijen), lites (horigen) en serves (slaven) (13).

Als Karel de Grote zich in 793 naar Pannonia (noordoosten van Frankrijk) begeeft hoort hij dat de troepen die door Thedericus, graaf van Frisia (Dirk Nul) (14), waren aangevoerd in Rhuistra (Hestrus bij St.-Pol-sur-Ternoise) door de Saxoni zijn onderschept en vernietigd. Hij beseft dat hij tussen de Radantia en de Elmonum een kanaal moest laten aanleggen zodat hij gemakkelijk van de Danubius (de Aisne en niet de Donau) in de Renus (de Schelde en niet de Rijn) kon komen, die van de ene kant al met de Danubius (Aisne), aan de andere kant met de Moena (Moeze of Maas) in verbinding staat. Hij laat dit werk in de herfst uitvoeren.

Aantekeningen

Jaartallen op een rijtje

Als we de mythe van Utrecht hieronder weglaten (het gaat om gegevens van Tournehem) dan zitten we in de juiste streek; Gent heeft ook wat gegevens in leen uit Frans-Vlaanderen.

« 343-ca. 700 DE FRANKISCHE EVANGELIEPREDIKERS

In de 4e eeuw na Christus is het christendom ook in de Nederlanden doorgedrongen, maar in de volksverhuizingstijd zal dat grotendeels weer verloren zijn gegaan.
343 Servatius, bisschop van Tongeren, wordt vermeld als deelnemer aan de synode van Sardica (het moderne Sofia). In 359 is hij aanwezig op de synode van Rimini. Volgens Gregorius van Tours (†594) heeft hij vanwege de Germaanse invallen zijn zetel verplaatst van Tongeren naar het versterkte Maastricht, waar hij volgens de traditie begraven zou liggen. Zijn vermelding is het eerste zekere bewijs voor de aanwezigheid van christenen in deze streken. Het is niet onmogelijk dat er na Servatius met vrij grote regelmaat bisschoppen te Maastricht (of Tongeren) verbleven hebben (blz. 18, onder 343).
506? Clovis I laat zich na zijn overwinning op de Alamannen te Reims dopen door St. Remigius. Drieduizend van zijn mannen zouden zijn voorbeeld meteen hebben gevolgd.
Begin 6e eeuw Oprichting van een bisdom in Atrecht, waar St.-Vedastus (St.-Vaast) de eerste bisschop is en in Doornik, waar St.-Eleutherius deze positie bekleedt. Zij kiezen als zetel een hoofdplaats van een vroegere Romeinse ‘civitas’.
629-639 Onder koning Dagobert I wordt een kerkje gebouwd in Utrecht op de bouwvallen van het oude Romeinse fort, maar de kerstening heeft in deze noordelijke streken weinig succes en de Friezen blijven heidenen.
vóór 639-678 Optreden van St.-Amandus, een Aquitaniër, die te Rome tot missiebisschop gewijd is en veel succes heeft bij de bekering van Midden-België. Van 647-650 is hij bisschop van Maastricht, maar zijn rusteloze natuur kan dit gezeten leven niet volhouden. Hij sticht verscheidene abdijen, o.a. de abdij ‘Ganda’ te Gent, die later St.-Baafs zal heten naar Amandus’ medewerkere St.-Bavo. De St.-Pietersabdij te Gent is waarschijnlijk niet door Amandus zelf gesticht. Te Elnone aan de Scarpe in Noord-Frankrijk sticht hij een abdij, die later St.-Amand zal heten.
641-660 St.-Eligius, bisschop van Doornik-Noyon. De zetel van het bisdom Doornik was namelijk naar het zuiden verplaatst omdat men zo ver noordelijk nog geen succes had. Ook Eligius maakt in het huidige België veel bekeringen.
649 Medewerkers van St. Omaar, eerste bisschop van Terwaan, stichten een abdij te Sithiu aan de Aa. Later zal deze abdij Sint-Bertijns heten. De stad, die rondom deze abdij ontstaat, heet sinds de 10e eeuw Sint-Omaars.
650 Stichting van de abdij Sint-Vaast in de omgeving van Atrecht. Itta, de weduwe van de hofmeier Pippijn I, sticht de abdij Nijvel. Haar dochter St.-Geertrui wordt de eerste abdis.
ca. 675-ca. 700 St.-Lambertus bisschop van Maastricht. ± 700 St. Lambertus te Luik vermoord. Zijn opvolger St.-Hubertus verplaatst de zetel van het bisdom naar deze stad, waar hij sindsdien, gevestigd is gebleven. » (15).

3. De Normanni in Frisia, 800-885

In 800 wordt een eiland van Frisia, vlak bij de kust van Germania gelegen, door Normanni geplunderd. In 808 laat Karel de Grote schepen bouwen om Gallia en Germania te verdedigen; in alle havens en riviermonden worden wachtposten uitgezet en versterkingen gebouwd. Godfried de Noorman (niet te verwarren met de latere Noorman van dezelfde naam) richt in 809 verwoestingen aan. In 810 komt een vloot van 200 schepen van Normandië naar Fresia waarbij alle eilanden voor de kust worden verwoest en de Normanni het vasteland bereiken. In 811 wordt de dienstplicht in het gebied tussen de Loire en de Renus (Schelde) geregeld (16).

Aantekeningen

Gregorius van Tours over de Dani in ca. 560

« Het volgende dat gebeurde was dat de Dani onder leiding van hun koning Chlochilaich [noot : Dit is Hygelac uit het Angelsaksische Beowulf-epos] met een vloot de zee overstaken en Gallië binnenvielen. Zij gingen aan land, verwoesten een district van het rijk van Theoderik en maakten er krijgsgevangenen. Zij laadden hun schepen vol met krijgsgevangenen en met de rest van de buit en wilden daarmee naar huis terugkeren. Maar hun koning was nog op de kust achtergebleven, totdat zijn schepen de volle zee hadden bereikt; dan zou hij zelf volgen. Toen Theoderik vernam dat zijn land door vreemdelingen werd verwoest, stuurde hij zijn zoon Theodebert met een sterk leger en veel oorlogsmaterieel naar het bedreigde gebied. Hij doodde de koning, versloeg de vijanden in een zeeslag en bracht alle buit weer aan land. » (17)

Gregorius was bisschop van Tours van 573 tot 594, hij schreef kort na de gebeurtenissen en het is duidelijk dat hij geen Scandinavische Vikingen in gedachte kon hebben.

Karel de Grote schrijft tussen 804 en 811 in een brief aan abt Fulradus van St.-Quentin dat hij een rijksvergadering wil houden in Saxonia, in Starasfort (Strazeele bij Hazebroek) aan de rivier de Bota (Bourre); hij vraagt de abt met gewapende mannen daar naar toe te komen. In 808 stuurt hij zijn zoon Karel met een groot leger van Franken en Saxoni naar de Albis (de Aa en niet de Elbe) tegen Godfried, de koning van de Normanni.

In 814 breekt er onenigheid uit tussen de zonen van Godfried, koning van de Dani. Diens zoon Heriold stelt zich onder bescherming van keizer Lodewijk en wijkt uit naar Saxonia. De keizer beveelt de Saxoni en de Abodriti (Hébuterne) om Heriold te helpen; maar de troepen durven de Normanni niet aan te vallen. In Padrabrunna (Pierremont, niet Paderborn) wordt een rijksvergadering gehouden waar gezanten van de Normanni vrede aanbieden. In 825 komt Heriold met zijn vrouw en een menigte Normanni naar Mainz (of is het Mainvillers?) of Ingelenheim (Inglinghem bij Mentque-Nortbécourt?) om bij St. Albanus te worden gedoopt. Heriold keert daarna terug naar Fresia, waar hij het graafschap Hriustri (Hestrus bij St.-Pol-sur-Ternoise) krijgt toegewezen.

Een vloot van de Normanni valt in 834 Frisia binnen en verwoest een deel daarvan. Vandaar trekken zij over Vetus Trajectum (Tournehem) naar de haven die Dorestadus (Audruicq) heet en ze vernielen alles. Sommige mensen doden zij, anderen voeren zij als gevangenen weg. Ze verbranden een deel van de stad. In 838 is de keizer op jacht in Verberie te Compiégne, als de gezanten van Rorik hem vragen om het bezit van de gebieden van de Frisiani en de Abodriti (Hébuterne). In 840 is er opnieuw dreiging van de Normanni en keizer Lodewijk de Vrome is bevreesd dat deze zich met de Slavi (omgeving Tournehem) verenigen, die verwant zijn aan de Stellingi (Escoeuilles en niet Stellingwerf); hij laat de streken bij de Renus (Schelde) versterken.

Aantekeningen

Waar de Egmondse traditie vandaan komt

In de Annalen van Egmond worden de Noormannen genoemd. Omdat zelfs in de traditionalistische opvatting het klooster van Egmond niet vóór 940 na Chr. is gesticht moeten deze gegevens van elders zijn overgenomen. Het klooster van Egmond werd gesticht vanuit Gent waar documentatie terecht was gekomen uit de St.-Bertijnsadbij van St.-Omaars (Frans St.-Omer), het centrum van de ware plaats van handeling. Dorestadum is Audruicq en Frisia ligt juist ten noorden van Artesië; de Dani kwamen uit Normandië. De Annalen van St. Bertijn geven voor de jaren 835 en 836 :

« Verum dum in eodem placito moraretur, Nordmanni secunda inruptione Dorestadum irruentes, vastaverunt atque hostiliter depraedati sunt. Imperator autem graviter ferens, Aquis perveniens, disposita omni maritima custodia, Arduenna autumnalem venationem exercuit, ac deinde Aquisgrani ad hiemandum rediit anno incarnationis Domini 836. […] Ad hec Lotharius per missos suos, oppositis quibusdam conditionibus, non in omnibus se assentiri posse mandavit. Eodem tempore Nordmanni Dorestadum et Frisiam rursum depopulati sunt, sed et Horich, rex Danorum, per legatos suos in eodem placito amicitiae atque obedientiae consitiones mandans, se nullatenus eorum importunitatibus assensum praebuisse testabus, de suorum ad imperatorum missorum interfectione conquestes est, quidudum circa Coloniam Agrippinam quo rurdam praesumptione necati fuerant; quorum necem etiam imperator, missis ad hoc solum legatis, iustissime ultus est. »

Bron : Annales Bertiniani, in : Monumenta Germaniae Historica, Scriptorum, deel 1/1, p. 429-430.

Van belang is eveneens : Gesta abbatum S. Bertini Sithiensium, in : Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, deel 13, p.  629 (Sithiu is een oudere naam voor St.-Omaars).

De Normanni vernielen in 841 het land tot aan Atrecht (Frans Arras); monniken met de relieken van St. Vaast vluchten door Fresia naar Engeland. In 845 valt koning Rorik van de Normanni met 600 schepen Germania binnen over de rivier de Albis (de Aa en de niet de Elbe). De Saxoni verslaan hem. In Fresia worden de Normanni éénmaal verslagen en tweemaal zijn ze overwinnaar; in Saxonia verwoesten ze Hammaburg (Hames-Boucres en niet Hamburg).

Godfried, de zoon van Hariold de Noorman die in Mainz (of is het Mainvillers?) het doopsel had ontvangen, valt in 852 Fresia met een menigte schepen aan en trekt de streken van de Schelde binnen. In 858 slaan de Saxoni aanvallen van de Normanni af en in 872 worden ze door de Frisi verslagen. In 879 zendt de keizer gezanten naar de rivier de Egidora (Authie) die de grens vormt tussen de gebieden van de Saxoni en de Normanni. In 880 stuurt koning Lodewijk zijn leger naar de Schelde, waar de Normanni verblijven. Hij verslaat meer dan 5.000 van hen, waaronder Hugo, de zoon van de koning. In Saxonia hebben de Normanni de overhand en doden twee bisschoppen en twaalf graven. In 885 viel een leger heidenen Germania binnen in de streek van de Oude Saxoni, die in het Saxoons Ealdseaxum heet. De Saxoni en de Frisi trekken tegen hen op.


Aantekeningen« A document in madness » (Shakespeare, Hamlet, Act IV)
« Er is een sterke wisselwerking tussen deze kolonistenrijkjes en het Deens stamland; men denkt hier allicht aan de Deense staatjes in Engeland, waaromtrent de historie zoveel meer heeft overgeleverd. Dat de naam Hamlet op een in Friesland gevonden runeninscriptie voorkomt, markeert de culturele samenhang naar beide zijden. » (18).

In 880 krijgen de Normanni Normandië ter beschikking van keizer Karel die er niet in slaagt ze te bedwingen. Godfried de Noorman, ook de Zeekoning genaamd, heerst over Fresia totdat hij in 885 bij Herispich in de Batua (Quierzy bij Noyon, volgens andere bronnen Eragny, ten noorden van Conflans-Ste-Honorine, en niet Spijk bij Lobith) wordt vermoord. Daarna horen we niets meer over Normanni in Fresia.

Wie waren de Normanni ? In 590 noemt Gregorius van Tours de Dani die dan al lang in Normandië wonen en toen moeilijk uit Scandinavië konden komen. Meer dan waarschijnlijk sloten groepen Saxoni zich bij hen aan en namen de methoden over. Al van uit de vijfde eeuw zijn er schepen gevonden met drakenkoppen die aan Saxoonse piraten worden toegeschreven. In 670 worden voor het eerst de Northomanni genoemd door de geograaf van Ravenna. Meer dan waarschijnlijk waren het groepen Saxoni, die Normanni of Dani werden genoemd omdat ze dezelfde kostwinning hadden als de eerstgenoemden, en die door Karel de Grote en zijn navolgers werden opgejaagd, die verder noordwaarts trokken om zich uiteindelijk in Denemarken te vestigen en zich van daaruit verder te verspreiden.

Aantekeningen

Opmerkelijk

« De Saksen werden al genoemd bij de invasie van Engeland. Reeds in de 3e eeuw stonden zij bekend bij de Romeinse schrijvers als woeste zeerovers; slechts een deel van de Saksen is naar Engeland getrokken, de rest is rustig blijven wonen op hun voorvaderlijk gebied in Noord-Duitsland. » (19).

« Op het bericht van de dood van Julianus [363] is er wel enige beweging geweest bij de Saksische zeerovers; maar de Franken aan de Neder-Rijn hielden zich rustig. » (20).

« De aanleg van de litus Saxonicum hield verband met de piraterij op de kanaalkusten. Of er enig oorzakelijk verband bestond tussen deze plunderingen door zeevaardige Franken en Saksen en de zojuist genoemde transgressie valt moeilijk te bepalen. In ieder geval was het tijdens de militaire moeilijkheden onder Postumus (260-269) dat de Gallo-Romeinse nederzettingen in de Vlaamse en Zeeuwse kustgebieden werden verwoest. De overstromingen veroorzaakten het definitieve einde van de Gallo-Romeinse bewoning in de kuststreek. Zij was er uitsluitend burgerlijk gebleven. De aangrenzende Pleistocene zone werd toen het nieuwe kustgebied dat definitief werd ingeschakeld in de organisatie van de litus Saxonicum.
Litus Saxonicum is de benaming die we kennen uit een administratief document, de Notitia Dignitatum, dat alle ambten en legerkorpsen vermeldt in de tijd van Honorius (395-423). De benaming Litus Saxonicum is men toen gaan gebruiken voor een organisatie die reeds sinds de derde eeuw bestond. »
 (21).

Wie moet geloven dat Saksen uit Hamburg en Bremen in de derde eeuw piraterij bedreven in het Kanaal, dat zelfs naar hen werd genoemd en vanwaar ze Brittannia binnenvielen? Er worden niet minder dan tien forten vermeld die Brittannia tegen Saksische invallen moesten verdedigen, en drie op het Europese vasteland: Portus Epatiacus (opgevat als Oudenburg en bemand door Nerviërs uit de omgeving van Cassel) Marcae (Marck bij Duinkerken of Marquise bij Boulogne) en Locus Quartensis sive Hornensis (opgevat als de monding van de Somme).

4. De Saxoni onder Karel de Grote gedeporteerd, 775-804

Net als de Frisi wonen ook de Saxoni in het noorden van Frankrijk (22), waar ze al in de tweede eeuw door Ptolemeus worden vermeld tussen andere stammen in Frankrijk en waar ze sindsdien woonden aan de Saxoonse kust boven Normandië. Pas op zijn allervroegst verschijnen in de tiende eeuw ‘Saksen’ voor het eerst in het noorden van Duitsland.

In 775 worden de Saxoni die op beide oevers van de Albis (de Aa en niet de Elbe) wonen na jaren van strijd door Karel de Grote verslagen en in kleine groepen verspreid over Gallia en Germania.

Als in 782 de voornaamsten van de Saxoni zich tot Karel de Grote wenden ondervraagt deze ze over de aanstichters van de opstand. Als allen Widikind aanwijzen die naar de Dani (Normandië) is gevlucht laat hij 4.500 mannen (23) op één dag onthoofden bij de rivier de Alara (bedoeld is Almere), op de plaats die Ferdia (ook Werethina genaamd, Fréthun vlakbij Calais) wordt genoemd.

In 793 sticht Ludger, zelf een Saxoon, een klooster te Werethina (Fréthun). Rond 850 moet dat voor de aanvallen van de Normanni wijken, en wordt het naar Munster overgebracht waar Werethina al snel ‘Werden’ wordt met als gevolg dat St. Ludger later als eerste bisschop van Munster wordt opgevat en ook de moordpartij aldaar wordt geplaatst (24).

In 784, als er een grote overstroming plaatsvindt, valt Karel de Grote de Saxoni aan vanuit Turingia (Doornik en niet Thüringen) met een deel van de Frisi. In 785 komt Widukind naar Attigny en laat zich dopen. In 792 neemt Karel de Grote de Saxoonse burcht Aresberg (Aremberg bij Valenciennes) in. In 794 laat hij zijn leger in twee delen naar Saxonië oprukken, het eerste voert hij zelf aan, het andere stuurt hij met zijn zoon over Colonia (Coulogne bij Calais). Hij verwoestte het land bijna geheel. De Saxoni verzamelen zich in Sinaisfeld (St.-Inglevert bij Wissant en niet in de omgeving van Wittmund). Als ze zien dat ze zijn ingesloten geven ze zich over. Karel de Grote laat iedere derde man naar Francia overbrengen en trekt naar Bardengoi (Wervicq). Als hij hoort dat de Saxoni de aanvoerder van de Abodriti (Hébuterne) gedoodt hebben trekt hij de Albis (de Aa en niet de Elbe) over bij Hluini (Ligny-lès-Aire bij Aire-sur-la-Lys) en verslaat hij de Saxoni uit de moerassen rond de Albis (Aa) en die van Wigmondigas (Withmundi bij Wissant), daarna keert hij naar Bardunwik (Wervicq) terug.

In 796 steekt hij tijdens een nieuwe veldtocht tegen de Saxoni de rivier de Wisera (Wimereux, bedoeld de Lys) over bij Alisni (Hallines bij St.-Omaars) en trekt naar Wigmodinga (Withmundi). In 797 onderneemt hij een nieuwe expeditie naar Saxonië tot aan de oceaan door alle moerassen en over vlakke wegen. Van alle kanten komen Saxoni en Frisi naar hem toe. Tijdens dit verblijf laat Karel de Grote het derde deel van de Saxoni met hun vrouwen en kinderen uit het land wegvoeren. Hij houdt niet op voordat hij de uiterste gebieden van de Saxoni heeft onderworpen, namelijk de streek tussen de Albis (de Aa en niet de Elbe) en de Wissura (de Wimereux en niet de Wezer), die door de oceaan wordt omspoeld. De koning trekt door de moerassen en ontoegankelijke plaatsen tot aan Hoduloha (Oudezeele bij Cassel). In 798 komen de Nordluidi (één van de twee Northout’s) die aan de overkant van de Albis (Aa) wonen in opstand. Karel de Grote vernielt het hele land tussen de Albis (Aa) en de Wisura (Wimereux).

In 799 steekt hij de Renus (Schelde) en de Lippia (de Lys en niet de Lippe) over en legert te Padrabrunno (Pierremont en niet Paderborn). Hij stuurt zijn zoon Karel met de helft van het leger naar de Slavi (omgeving Tournehem en niet Oost-Europa) en houdt de andere helft van het leger bij zich om paus Leo feestelijk te ontvangen. Ook nu laat hij een deel van de Saxoni wegvoeren; hun land verdeelt hij onder zijn toegewijden.

In 804 trekt hij opnieuw met een leger naar Saxonië; over de Alare (het Almere boven Calais) naar Oldonostath (Audrehem), vandaar naar Wimodia (Withmundi), naar Hostingabi (Hottinghem) en Rosogavi (Rougefay). Alle Saxoni, die over de Albis (Aa) en in de streek van Wimuodi (Withmundi) wonen, laat hij met hun vrouwen en kinderen naar Francia overbrengen.

In 853 valt Saxonië onder het bestuur van Karel de Kale, koning van West-Francia (Frankrijk) en wordt Saxonië tussen allemaal Franse streken genoemd; in 898 valt Saxonië onder Karel de Eenvoudige, dus nog steeds onder West-Francia.

Veel van de onder Karel de Grote weggevoerde Saxoni worden gevestigd in onbewoond gebied in Duitsland, waar vanaf 936 Neder-Saksen (er bestaat geen Opper-Saksen) in schriftelijke bronnen begint te verschijnen. Het is een gebied dat vooral uit moerasbos bestaat. Daarbij worden veel namen uit het gebied van oorsprong meegenomen die in Duitsland worden verdubbeld.

Later leidt dat tot bergen misvattingen als de oude akten niet meer worden begrepen als afkomstig uit verplaatste kloosters, namelijk Werden in Neder-Saksen, dat uit het Franse Fréthun kwam, en Corvey in Hessen, dat uit het Franse Corbie kwam. Datzelfde geldt wellicht niet voor de kloosters van Lorsch in Westfalen en Fulda in Hessen, hoewel ook die in het begin hun voornaamste bezit in Noord-Frankrijk hadden.

Aan het eind van de elfde eeuw begint Adam van Bremen zoveel mogelijk Noord-Franse geschiedenis naar het noorden van Duitsland te trekken, om te beginnen voor Hamburg (St. Anscharius die te Hammaburg zetelde, dat is Hames-Boucres ten oosten van Boulogne) en voor Bremen (Brema, dat is Brêmes ten oosten van Ardres). Zodra dat eenmaal als vaststaand wordt aangenomen wil heel Noord-Duitsland natuurlijk een stukje van de middeleeuwse koek en volgt de rest als vanzelf.

5. Traditionalistisch Friesland

Volledigheidshalve geven we hier ook een traditionalistische versie (er zijn er vele) van de Friese geschiedenis :

« Uit de laaggelegen kustgebieden tussen Eems en Rijn, aan weerskanten van Vlie en Flevomeer, is een cultuur tot ons gekomen, welke zich sinds de eerste eeuw vóór het begin der jaartelling met stelligheid in verband laat brengen met het volk, door Griekse en Romeinse schrijvers Friezen genoemd. In het noorden bewonen deze Friezen weelderig begroeide kwelders, waar vetweiderij de hoofdbron van hun bestaan vormt. Verder zuidwaarts treft men hen aan op de kleizoom langs de boorden van Vlie, Vecht en de bij Katwijk in zee stromende Rijnarm. Soms wagen zij zich verder het binnenland in en vestigen zich op de venen of zandgronden, om daar hun karakteristieke veehoeven te bouwen.
Hun herkomst is onzeker, doch van stonde aan bewijzen zij vertrouwd te zijn met de scheepvaart en verbindingen te onderhouden met het Midden-Rijngebied. Augustus’ adoptiefzoon Drusus laat zijn vloot door hun land varen in het jaar 14 v. C., over Vecht en Flevomeer een weg zoekend naar de Eemsmond. Van verzet wordt niet gerept, wel van Friese hulptroepen, die Drusus vergezellen en hem van veel nut blijken te zijn.
De debacle van het Teutoburgerwoud in 9 n. C. brengt de voor Rome zo gunstige verhouding niet in gevaar, zodat Germanicus in 16 n. C. het risico kan nemen, zijn gehele krijgsmacht in te schepen en door de Friese wateren andermaal naar de Eemsmond te dirigeren, om van hier uit de Germaanse tegenstanders in de rug aan te vallen.
Knevelarijen van de stadhouder Olennius eerst brengen de Friezen in 28 n. C. tot opstand. Tot dusverre hadden zij ten behoeve van het Romeinse leger een koehuidenbelasting opgebracht. Voortaan zouden dit de veel grotere huiden van oerossen moeten zijn. Een voorwendsel tot afpersingen, welke de bevolking uit wanhoop de hand deed slaan aan de verspreide bezettingen der ‘praesidia’. Op grond van bepaalde terpvondsten schijnt een dergelijk praesidium onder meer te Winsum in Baarderadeel aangewezen te mogen worden. De opstand gelukte, en hoewel de Friezen het beleg voor Castellum Flevum moesten opgeven – volgens sommigen Vechten, volgens anderen aan de Vliemond te zoeken –, duurde het tot 47, eer Corbulo de Friezen weer wist te onderwerpen. Hierbij werden zij gedwongen een deel van hun gebied te ontruimen, gelegen langs de Katwijkse Rijn, ten zuiden waarvan de Romeinen hun ‘limes’ projecteerden, een met ‘castella’ beveiligde militaire weg, welke voortaan de noordgrens van het Romeinse rijk, van Nijmegen tot de Noordzee, afbakent. Pogingen van de Friezen, onder hun ‘reges’ Verritus en Malorix ten tijde van Nero (54-68) ondernomen, het verloren gebied weer te bezetten, lopen op niets uit. In 69 nemen de Friezen deel aan de Batavenopstand.
Hoewel het gebied der Friezen sinds 47 grotendeels buiten het rijksgebied was komen te liggen, schijnen de Romeinen er prijs op te hebben gesteld althans de zo belangrijke, door Friesland lopende waterweg naar de Oostzeelanden te blijven beheersen. Hierop zou kunnen wijzen de geloftesteen, te Beetgum aan de Boomemond gevonden en betrekking hebbend op de verpachting van een Romeinse domeinvisserij. Op levendig handelsverkeer met het geromaniseerde achterland zijn ook terug te voeren de talrijke voortbrengselen van Gallo-Romeinse kunstnijverheid, als aardewerk, brons en glas, vnl. in die Friese nederzettingen – de terpen of wierden – te voorschijn gekomen, welke gelegen waren aan een der druk bevaren, natuurlijke wateren, welke de kooplieden toestonden binnendoor van Rijn of Maas naar de Duitse Bocht te zeilen. Zelfs tufsteen, dakpannen en andere bouwmaterialen vonden op deze wijze hun weg naar het noorden. Gedurende de 2de zowel als de 3de eeuw n. C. worden Friezen, in het bijzonder Friese ruiters, in Romeinse krijgsdienst vermeld. Ten tijde van Constantius Chlorus (295-306) is daarentegen van gewapend verzet sprake. Nadien verdwijnen de Friezen uit de Romeinse geschiedschrijving. Meer dan drie eeuwen duurt het, eer de geschiedschrijving opnieuw van Friesland gewag maakt. In 678 vindt Wilfried, bisschop van York, een half jaar lang gastvrijheid aan het hof van ‘rex Aldgislus’, ‘in Freis’. Enige jaren later blijkt een andere Friese vorst, soms ‘rex’, soms ‘dux’ betiteld en Radbod geheten, met de Karolingen in een felle strijd gewikkeld te zijn. Wanneer Willibrord hem, in 690, te Utrecht bezoekt, heeft hij kort tevoren nabij Dorestad slag geleverd tegen Pippijn, en deze ‘Fresia citerior’ moeten afstaan. Waarschijnlijk het kustgebied tussen Zwin en Oude Rijn. Pippijn schonk Willibrord het ‘castellum Trajectum’, teneinde er de kathedraal van het nieuwe bisdom Friesland te bouwen. Het is echter onzeker of Radbod Utrecht op dit tijdstip werkelijk had ontruimd. In 714, na de dood van Pippijn, neemt Radbod een groot aandeel in de binnenlandse twisten en belegert zelfs Keulen. Het is nu Bonifatius, die Radbod te Utrecht bezoekt, doch evenmin diens steun weet te verwerven.
Toch staat het te bezien of men wel zonder meer het recht heeft Radbod een nationale held te noemen. De Vita van Liudger vertelt, hoe hij onder zijn eigen onderdanen vele vijanden maakte en zich op onwettige wijze poogde te verrijken. Merkwaardig is tevens, dat Radbods dochter Theodesinde gehuwd was met een zoon van Pippijn, Theudemer. Nadat deze in de St.-Lambertus-kerk te Luik was vermoord, trad Theodesinde andermaal in het huwelijk, thans met de graaf van Rindern. Deze wetenschap doet ons Radbod meer zien als een der rijksgroten, op wier betrouwbaarheid minder gerekend kon worden dan op een geheel buiten de Karolingische wereld staande figuur. Hoe het zij, de dood van Radbod, in 719, was een verademing voor velen, zoals uit Bonifatius’ briefwisseling valt af te leiden. De arm van het Karolingische gezag reikte intussen nog niet over het Flie, zodat Pippijns bastaardzoon Karel Martel een vloot uitrust, welke in 734 de Friezen onder hun aanvoerder Bubo of Poppo verslaat. De rijksgrens schuift op naar de Lauwers.
Van over de Lauwers is het, dat, in 754, onverhoeds een schare rovers Dokkum overrompelt en Bonifatius vermoordt, die er met zijn schip ligplaats had gekozen. Ten onrechte is aan dit incident een politieke achtergrond toegeschreven. Politieke gevolgen had de gebeurtenis wel, daar een strafexpeditie de inlijving der verder oostwaarts gelegen kuststreken door Karel de Grote (768-814) voorbereidde. Vanuit Dokkum vangt ook Liudger de bekering aan der Friese gouwen, die naderhand tot het door hem bij Munster getrokken Friese aartsdiaconaat zouden gaan behoren. Nadat een Saksenopstand in 784 de missie tijdelijk had lamgelegd, volvoerde hij van 787-792 de hem door Karel de Grote opgelegde taak. Niets wijst erop, dat het Frisia Magna, het Ducatus Frisiae van Zwin tot Weser, gelijk dit onder één noemer is gebracht in de ‘Lex Frisionum’, naar men aanneemt in 802 te Aken gecodificeerd, een onwillig onderdeel van ’s keizers rijk vormde. Ook Friesland levert zijn lichtingen voor Karels verste veldtochten, gelijk graaf Theodorik, die met zijn volk in 793 in Riustringen op een hinderlaag stiet, hem door Saksen gelegd.
Ten volle hebben bovendien de Friese kuststreken de tol betaald, door de Noormannen het Karolingische rijk afgeperst. Ternauwernood kon zelfs het gevaar van een Fries Normandië worden afgewend. De gevaarlijkste tiran, Godfried, werd in 885 door de Friese graaf Gerulf doorstoken. Het is aan deze Noorman, dat de middeleeuwse legenden over de onderdrukking, waaraan Friesland toentertijd blootstond, zich hebben gehecht.
Het is eerst in de loop van de 11de eeuw, dat zich de geneigdheid der Friezen, zich aan geen landsheerlijk gezag iets gelegen te laten liggen, openbaart.
H. HALBERTSMA
Zie : I.H. GOSSES, Verspreide Geschriften (Groningen 1946), 130 e.v.; 239 e.v.; H. HALBERTSMA, Het terpenlandschap in : Gedenkbundel A.E. van Giffen (Meppel 1947), 255 e.v.; IDEM, Aldgils, Koning in Friesland, in : Earebondel Wumkes (1950), blz. 24 e.v.; P.C.J.A. BOELES, Friesland tot de 11de eeuw (Den Haag (2) 1951); H. HALBERTSMA, Ueber die Sagen van der Herkunft der Friesen in : Emd. ]ahrb. (1957). »
 (25).

6. De legendarische heersers van Friesland

Het is blijkbaar niet alteveel voor vreemde ogen bestemd, want de hele lijst van legendarische heersers van Friesland, beginnend in 2194 voor Christus, komt alleen voor in de Friestalige Wikipedia; het eerste deel daarvan – als onderdeel van het te behouden Friese culturele erfgoed – wordt hier overgenomen, verderop ontbreekt Hans Wiegel toch al :

« List fan legindaryske hearskers yn Fryslân, Ut Wikipedy
Legindaryske lieders
Frya (???-2194 f. Kr.)
Fryske folksmemmen
Fasta (2194 f. Kr.-????)
Medea
Thiania
Hellenia (????-2145 f. Kr.)

Minna (om 2013 f. Kr. hinne)

Rosamond (1631 f. Kr. -????)
Hellicht (om 1621 f. Kr. hinne)

Frana (??? - 590 f. Kr.)
Adela (590 f. Kr.-559 f. Kr.), de fakto
[perioade fan ferskillende riken sûnder dúdlike lieder] (590 f. Kr.-306 f. Chr.)
Gosa (306 f. Kr.-± 270 f. Kr.), úteinlik tegearre mei earste kening fan Fryslân
Keningen fan Frisii (Friso)
Adel I Friso (304 f. Kr.-264 f. Kr.), de fakto
Adel II Atharik (264 f. Kr.-???)

Adel III Ubbo (?? - 70 f. Kr.)
Adel IV Asinga Ascon (70 f. Kr.-11)
Prontlik (om 60 f. Kr.), folksmem oansteld troch Adel IV
Diocarus Segon (11-15)
Dibbald Segon (15-28)
Tabbo of Maloriks (28-47 of 66-11)
Yn 47 wurdt Fryslân in fazalsteat fan it Romeinske Ryk.
Hûs Askonius
Askonius (47-58 of 111-154), fazal
Adelbold (47-58 of 154-168), fazal
Titus Boiocalus (58 of 168-221), anty-Romeinske usurpator
Yn 58 wurdt Fryslân allieard oan it Romeinske Ryk.
Ubbo (58-70 of 221-280)
Haron Ubbo (70-?? of 280-316)
Odilbald (316-341)
Udolph Haron (341-373)
Hûs Offo
Yn 373 waard Haron omfiersmiten. Richold besocht syn nije hearskippij te legitimisearjen troch it oannimmen fan de titel folcwalda (folkslieder) as fuortsetting fan de 'folksmemmen'.
Richold I Offo, Richardus Uffo of Folwalda (373-416)
Finn Folcwalding of Finn (416-442), de fakto (net altyd opnommen yn listen)
Odilbald II of Odilbold (416-477), pas yn 422 werklik oan'e macht
Richold II (477-540)
Beroald (540-597)
Audulf (597-628), de fakto (net altyd opnommen yn listen)
Adgillis I of Eadgils (597-679)
Radbod I of Redbad (668-719), earste jierren tegearre mei syn heit
Fan 689 oant 719 wurdt Fryslân ferovere troch it Merovingyske Ryk en ûnderferdield yn East-, Midden, en West-Fryslân
Poppo, Hrodbad, Rodbad, Eadgils II, Bubo of Bobba (719-734), de fakto (net altyd opnommen yn listen)
Yn 734 wurdt it hiele Fryske Ryk definityf ferovere troch it Merovingyske Ryk
Adgillis II (719-748)
Gundebold, Gondebold of Poppo (748-760 of 734-777)
Radbold II (760-786)
Durk fan Fryslân (786-806), de fakto (net altyd opnommen yn listen; allinich op it Amelân)
De 17 Potestaten (troch it folk keazen)
Magnus Forteman (809)
Taco Ludigman, dy't it lân tsjin de seerôvers beskerme
Adelbrik Adelen (830), dy't by Kollum de oerwinning behelle op in Sweedske hartoch
Hessel Hermana (869), in fûleindich strider tsjin de Noarmannen
Igo Galema († 886)
Gosse Ludigman (989)
Saco Reinalda († 1167), ûnder waens bestjoer in soad Friezen nei it Hillige Lân teagen
Sicko Sjaerdema (1237), dy't de oanbieding fan greve Willem II, om him de hearskippij oer Fryslân te besoargjen, grutsk ôfwiisde
Reinier Camminga († 1306), dy't yn de striid tsji de Noarmannen sneuvele
Hessel Martena († 1313), dy't Fryslân tsjin de oanfallen fan'e greven fan Hollân beskerme
Juw Juwinga († 29 augustus 1396), yn de slach by Skoattersyl tsjin Albrecht III fan Saksen sneuvele
Sytse Dekama
Gale Hania
Odo Botnia (1399)
Sjoerd Wiarda, allinnich foar Eastergoa, by de Skieringers
Haring Haringsma (1404), allinnich foar Westergoa, by de Fetkeapers
Juw Dekama (1494), de Skieringer Julius Dekama fan Baard koe syn gesach net hanthavenje troch de tanimmende ferbittering fan de striid tusken de Skieringers en Fetkeapers, en droech de macht oer oan de Hartoch fan Saksen.
Lêste kear bewurke op 09.59, 16 okt 2007. »
 (26).

Aantekeningen

Opschepperij !

« The Frisian people can boast that they have kept their own name and lived on the same lands for more than two thousand years. »
(vet hier toegevoegd).

Aldus Herre Halbertsma, 1982, citaat uit diens Engelstalige academische samenvatting van : Frieslands oudheid; de tekst is erg onwaarschijnlijk door hemzelf geschreven, heel wat waarschijnlijker door de “bezorgers van zijn levenswerk”.



Vervolg Volgende


Noten

1. Geschiedenis van de Middeleeuwen / H.P.H. Jansen. – 4e dr. – Utrecht, Antwerpen : Het Spectrum, 1983. – 410 p. – (Aula-pockets). – p. 93.

2. Aankondiging in : De Franken / Dr D.P. Blok. – Bussum : Fibula-Van Dishoeck, 1968. – 120 p. – (Fibulareeks ; nr. 22). – p. 116. Wat al tien jaar eerder verschenen was : Friezen, Franken, Saksen… klopt dat?. – Amsterdam, Stichting IVIO, 1957. – 16 . – (Actuele Onderwerpen-reeks ; no. 678).

3. Voor het volledige relaas, met alle bronnen, zie : De teksten over Frisia en Saxonia; en : Noormannen, de Dani van Normandië. – In : De ware kijk op…, deel II, t.a.p., p. 223-337. Voor de vroegste geschiedenis, zie vooral : Germania = Frans-Vlaanderen bij Tacitus / Albert Delahaye. – Bavel : Stichting Albert Delahaye, 1996. – 169 p. – p. 65-66.; vergelijk : Historiën / Tacitus. – Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door dr. J.W. Meijer. – vierde druk. – [s.l.] : Pandora, [1995]. – 420 p.

4. Encyclopedie van Friesland / Hoofdredactie prof. dr. J.H. Brouwe. – Amsterdam, Brussel : Elsevier, 1958. – 722 p. – (Uitgegeven onder auspiciën van de Fryske Akademy). – p. 152.

5. Encyclopedie van Friesland / Hoofdredactie prof. dr. J.H. Brouwe. – Amsterdam, Brussel : Elsevier, 1958. – 722 p. – (Uitgegeven onder auspiciën van de Fryske Akademy). – p. 667-668.

6. De Bataafse hut. Verschuivingen in het beeld van de geschiedenis (1750-1850) / Auke van der Woud. – Amsterdam : Meulenhof, 1990. – 215 p. – p. 18-19.

7. Voor de tekst, zie : Thet Oera Linda Bok; voor een bespreking : Atland, Texland, Frya's Land (G.C. Molewijk, uit : Skepter, zesde jaargang 1993, nr. 4, p. 33-36). Zie ook : Oera Linda-boek was poging van Haverschmidt om bijbel te ontkrachten (De gemaskerde god. François Haverschmidt en het Oera Linda-boek / Goffe Jensma. – Zutphen : Uitgeversmaatschappij Walburg Pers, 2004). De tekst werd zelfs in het Engels (en in het Duits, Italiaans, gedeeltelijk in het Frans, inmiddels ook in het Zuid-Afrikaans terwijl een West-Vlaamse vertaling in voorbereiding is) vertaald : The Oera Linda Book. Written in 1256 AD, from a diary which was put together 560-558 BC. / from the Original Frisian text verified by Dr. Ottema, by William R. Sandbach. – Londen : Trubner & Co, 1876. Van het Oera-Linda Bok werd in 1876 de oorspronkelijke tekst met Nederlandse vertaling uitgegeven door Jan G. Ottema. Het manuscript is vrij algemeen voor een vervalsing of mystificatie gehouden, waarbij Eelco Verwijs, François Haverschmidt (Piet Paaltjens) en Cornelis over de Linden als schuldigen zijn aangewezen. Maar er bestaat nog een andere veronderstelling over het auteurschap. De schrijver zou Johannes Jans Over de Linden kunnen zijn, die van 1790 tot 1804 boekverkoper was te Enkhuizen en die beweert zou hebben dat het om een oude familiekroniek ging; zie ook : SEMafoor, 6e jaargang, nr. 1, februari 2005, en de reactie van Goffe Jensma in nr. 2, waarin deze mogelijkheid wordt uitgesloten, vooral omdat het papier van ná 1850 is. Zie (Franstalig) ook : Mythes et histoires: L’Oera Linda Boek (verdwenen). Volgens de Friese baron Feyo Schelto Sixma Van Heemstra zou het een produkt zijn van de zeventiende eeuw dat na 1850 werd bewerkt door L.P.C. van den Bergh, uitgever van het negentiende eeuwse Oorkondenboek van Holland en Zeeland. Het Oera Linda Bok omhelst een ‘oorspronkelijk matriarchaat’ dat echter nooit heeft bestaan, maar dat in 1861 door de Zwitser Johann Jakob Bachofen (1815–1887) in Das Mutterrecht vertheoretiseerd was, zodat de uiteindelijke versie moeilijk ouder kan zijn, maar er kunnen wel oudere versies hebben bestaan, waarbij Johannes Jans Over de Linden als schakel in een keten in beeld dient te blijven.

8. Frieslands oudheid. Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang / H. Halbertsma. – Utrecht : Matrijs, 2000. – 408 p. Voor een beknopt overzicht van de Friese geschiedschrijving, zie : Enige tendenties in de Friese geschiedschrijving / Dr. E.H. Waterbolk. – In : Verspreide opstellen / Dr. E.H. Waterblok. – Amsterdam : Uitgeverij Bert Bakker, 1981. – 362 p. – p. 157-171. Een vroege fundamentele kritiek op de Friese geschiedschrijving : Kritiek der Friesche geschiedschrijving / J. Bolhuis van Zeeburgh. – ’s-Gravenhage, 1873. Het luie antwoord daarop van tachtig jaar later : Kroniek der Friesche kronieken. Antikritiek op Bolhuis’ kritiek / H. Bruch. – Leeuwarden, 1952.

9. Zie : De Canninefaten en Kennemerland.

10. De bronteksten zijn weergegeven in : De ware kijk op … / Albert Delahaye. – Bavel : Stichting Albert Delahaye, 1999. – Deel II : Het Eerste Millenium. Historische mythen van de Lage Landen. – 647 p. – p. 223-324. Ze zijn terug te vinden in : Monumenta Germaniae Historica, Scriptorum, en : Histoire de France; een belangrijke bron daarin voor de jaren 837-895 is : Chronicon de gestis normannorum in Francia, MGH S 1/1, p. 532-536; voor de jaren 877-900 : Annales Vedastini, MGH S 1/1, p. 516-531. Voor uitgebreid commentaar op de teksten over de Noormannen : De ware kijk op…, deel 2, t.a.p. p. 325-336. Voor de Noormannen, vergelijk : Holle boomstammen : De historische mythen van Nederland, ontleend aan Frans Vlaanderen / Albert Delahaye. – Tournehem, Zundert, A. Delahaye, 1980. – 464 p. – p. 293-338. De geografie van Fresia, met 1600 plaatsnamen die in Nederland niet zijn aan te wijzen, is te vinden in : De ware kijk op … / Albert Delahaye. – Bavel : Stichting Albert Delahaye, 1984. – Deel I : Noyon, het land van Béthune en Frisia. – 494 p. – p. 404-476.

11. Zie : De slag bij Vinciacum onder : De geografie van de ‘Lex Frisionum’, Laubach.

12. Behalve in : Frieslands oudheid. Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang / H. Halbertsma. – Tweede druk. – Utrecht : Uitgeverij Matrijs, 2001. – 406 p. Hierin wordt liever geen woord besteed aan de geschiedenis van de Friesche geschiedschrijving. Die begon rond 1565 met Ocko Scarlensis wiens werk vergeven is van pure verzinsels, wat niet onopgemerkt voorbijging : « Al liggen de verhoudingen tussen steden en adel in Friesland natuurlijk heel anders dan in Holland, toch is het niet te gewaagd ook daar achter de fabelgeschiedschrijvers een adellijke groepering te zien, die door een teruglopende invloed behoefte heeft de oude plaats te verdedigen met oude adelsbrieven. » (Zeventiende- eeuwers in de republiek over de grondslagen van het geschiedverhaal / E.H. Waterbolk. – In : Mythe en Werkelijkheid. Drie eeuwen vaderlandse geschiedbeoefening (1600-1900) / Onder redaktie van J.A.L. Lancée. – Utrecht : HES Publishers, 1979. – 249 p. – p. 14. Oorspronkelijke uitgave 1957.

13. Zie : De geografie van de ‘Lex Frisionum’.

14. Zie : De graven van het ‘Hollandse Huis’.

15. Kalendarium geschiedenis van de lage landen in jaartallen, t.a.p., p. 24-25.

16. De belangrijkste bron is : Annales Bertiniani (van de St.-Bertijnsabdij te St.-Omaars), in : Monumenta Germaniae Historica Scriptores, Band I, p. 419-515 (zie : MGH), of : Annales Bertiniani / Herausgegeben von Georg Waitz. – 1883. – x, 173 p. – (Scriptores rerum Germanicarum in usum scholarum separatim editi ; 5). Opmerkelijk is : Vikingen in Noord-Holland? / J[an].C. Besteman. – Derde druk – Haarlem : Provincie Noord-Holland, 1997. – 30 p. – (Oorspronkelijke uitgave 1996). In dit werk, waarvoor geen oorspronkelijk onderzoek is gedaan en waarin geen bronnen worden gegeven, is vooral overgeschreven uit De Franken in Nederland van Dr. D.P. Blok. De enige bron voor Noormannen in Noord-Holland, afkomstig uit de Egmondse abdij, wordt niet eens vermeld. De archeologische vondst, een schat, moet na het jaar 850 worden gedateerd, maar kan heel lang daarna in de grond zijn terechtgekomen. Dr. D.P. Blok was van mening dat omdat er geen naamrelikten van ‘Vikingen’ in Holland kunnen worden aangewezen we de Noormannen-heerschappij in Holland beter kunnen afschrijven. Zie : De Wikingen in Friesland / Dr. D.P. Blok. – In : Naamkunde, 10de jaargang, 1978, p. 25-47. De ‘genuanceerde’ J.C. Besteman is van mening dat we daarover ‘minder stellig’ moeten zijn en neemt hun aanwezigheid verder ongenuanceerd en stellig aan als vaststaand. Dat is weer eens de methode Cordfunke : ‘Het is niet onmogelijk, dus staat het vast’. De naam ‘Vikingen’ ontstaat overigens pas in de twaalfde eeuw zodat de geschiedkundigen zich van gruwelijke anachronismes bedienen. Zie ook : In Pago Wirense.

17. Boek III, hoofdstuk 3. Historiën / Gregorius van Tours. – Vertaald en van aantekeningen voorzien door F.J.A.M. Meijer, ingeleid door M.A. Wes. – Baarn : Ambo, cop. 1994. – 671 p. – (Ambo-klassiek). – p. 222. De vertaling geeft ‘Denen’ voor ‘Dani’. De mythe van de Scandinavische Noormannen is in het leven geroepen door onder andere Johannes Bureus (Johan Bure, 1568-1652); van grote invloed was De regno Daniae et Norwegiae, in 1629 gedrukt te Lugduni Batavorum (Leiden). De oorsprong is echter veel ouder, namelijk een dertiende eeuws manuscript, dat we evenwel alleen kennen van een druk uit 1514 : De Gesta Danorum van Saxo Grammaticus, zie : Wikipedia, lemma Gesta Danorum. In de dertiende eeuw wordt in IJsland een “oude geschiedenis” in elkaar gestoken om zelfstandigheid te kunnen opeisen tegenover Denemarken en Noorwegen; wat leidt tot heel wat vervalsingen om in oudheid op te bieden, een in de Middeleeuwen gebruikelijke procedure. Vervolgens wordt de geschiedenis van de Noormannen naar Scandinavië getrokken, hoewel dat allemaal niets te maken had met de veel latere “Vikingen”, die niet eerdere vermeldt worden dan in de twaalfde of liever dertiende eeuw, en veel nog veel later.

18. Algemene geschiedenis der Nederlanden : Deel I. Oudheid en vroege middeleeuwen tot het jaar 925. – Utrecht : De Haan, 1949. – p. 403. Hoewel het runen-gezever al eerder begon vormde de periode 1933-1945 er het hoogtepunt van; sindsdien worden er nauwelijks nog ‘runen’ gevonden. « Vanaf 1933 staan in nazi-Duitsland de wetenschappen die zich met het verleden bezighouden in hoog aanzien. De archeologie, de volkskunde, de sibbekunde, de rassenkunde en de Indo-Germaanse taalwetenschappen zijn de disciplines die de wortels van het groot-Germaans rijk onderzoeken. Met de resultaten legitimeert Duitsland de historische en ideologische uitgangspunten van het nazi-regime. » (List & bedrog. Vervalsingen in de Nederlandse archeologie / Leo Verhart. – Utrecht : Matrijs, 1995. – 64 p. – p. 31). Zie ook : Runes / R.I. Page. – Tenth impression. – London : The British Museum Press, 1987. – 64 p.

19. Geschiedenis van de Middeleeuwen, t.a.p., p. 43, idem tiende druk, p. 66. Vergelijk : De Noormannen in Nederland. Geschiedenis hunner invallen gedurende de negende, tiende en elfde eeuwen, met opgave van derzelver gevolgen, uit echte bronnen geput [2 delen] / door J.H. van Bolhuis. – Utrecht : Van Paddenburg, 1834, Backup. Dit is de meest recente bronnenuitgave voor de Noormannen in Nederland, exemplaar afkomstig (schande voor de archieven in het Nederlands taalgebied) uit een Amerikaanse bibliotheek; niets van dat al wordt nog ernstig herhaald, en Kees Nieuwenhuijsen kent deze bron niet eens.

20. Algemene geschiedenis der Nederlanden. Deel I. Oudheid en vroege middeleeuwen tot het jaar 925. – Utrecht, Antwerpen : Uitgeversmaatschappij W. de Haan, N.V. Standaard Boekhandel, 1949. – p. 129.

21. Algemene geschiedenis der Nederlanden. Deel I. Middeleeuwen – Haarlem : Fibula-Van Dishoeck, 1981. – p. 89-90.

22. Plaatsnamen van Saksische oorsprong zijn te vinden in de Pas de Calais (klik op “Histoire” en “Le pays franc” en dan op de kaarten) en in Komen (Frans Comines), op de taalgrens; dit laatste is het oorspronkelijke gebied van de Saksen vanwaar ze ook naar Engeland overstaken, en niet vanuit het noorden van Duitsland waar nog niemand woonde. Deze Saksiche namen in Noord-Frankrijk worden doorgaans verklaard door immigratie vanuit Engeland terwijl de verhouding precies omgekeerd ligt.

23. In de annalen werden getallen gemakkelijk met een factor tien of honderd vermenigvuldigd.

24. De vraag is of deze verplaatsing niet ook in etappes is verlopen. Ook in Noordoost-Frankrijk vinden we een Munster waarnaar een onderzoek wenselijk is.

25. Encyclopedie van Friesland, t.a.p., p. 25-26.

26. Wikipedy (Friestalige Wikipedia). Aanbevolen kan ook worden de site Wumkes.nl (Digitale Historische Bibliotheek Friesland), waar dit cultureel erfgoed gekoesterd wordt, aldaar is niet alleen te vinden : Over eene nederzetting of volkplanting der Friesen in Zwitserland benevens eenige aanmerkingen den toch der Friesen naar Rome (verdwenen), waarin de redeneertrant en de bronnen goed gevolgd kunnen worden, maar ook : Kritiek der Friesche geschiedschrijving / Dr. J. Bolhuis van Zeeburgh. – Fotografische herdruk. – Amsterdam : Brinkman, 1962. – 208 p. – (Oorspronkelijk uitgave Den Haag, 1873, backup).
Wellicht is één en ander dat verscheen en verdween inmiddels hier te vinden : Het Koninklijk Fries Genootschap.
Schijnbaar gerenomeerde tijdschriften doen mee aan nieuwe mythevorming : Rondom Egmond; Denen en West-Friezen in Kennemerland / Luit van der Tuuk en Johanna Maria van Winter. – in : Holland, 39ste jaargang, 2007, nr. 4, p. 276-298 (verdwenen, backup). De, inmiddels toegegeven, dat toch weer wel, ‘legendarische’ heersers van Friesland zijn ook te vinden in de Engelstalige Wikipedia, lemma List of rulers of Frisia (wat uitgedund voor het internationale publiek, maar nog steeds fabuleus).


Start : 22 november 2003 | Laatst bijgewerkt : 17 juni 2009
































Magna Frisia

Magna Frisia
Naast een ‘Groot-Duitsland’ en een ‘Groot-Nederland’, en zelfs een ‘Groot-Luxemburg’ (de Belgische provincie Luxemburg, het Duitse Trier en en het Franse Metz hoorden daar vanzelfsprekend bij!) moest er natuurlijk ook een ‘Groot-Friesland’ hebben bestaan, waarover nog altijd wordt gefantaseerd.
Bovenstaande kaart was als Magna Frisia te vinden in Wikipedia, zonder verdere bronopgave of datering; inmiddels aldaar verdwenen.
Klopte dit, dan was het al vreemd dat de meeste van de ‘elf steden’ (zie inzet) niet tot ‘Magna Frisia’ worden gerekend, net zo min als het grootste deel van de kop van Noord-Holland, maar daar staat tegenover dat Waterland (de Zaanstreek) er wél bij werd ingelijfd.
Het is wel leuk trouwens om te zien hoe die Wikipedia-pagina de laatste jaren steeds verder wordt uitgekleed. Er gaat van alles af, en er komt niets meer bij.
Wat blijkt ? Het gaat om de kaart die de grote watersnoodramp in Noordwest Europa laat zien, de Kerstvloed van 1717, door Johann Baptist Homann (1644-1742), en dit heeft niets met Groot-Friesland te maken. De tekst bovenaan luidt : “Geographische Vorstellung der jämmerlichen Wasser-Flutt in Nieder-Teutschland, welche den 25. Dec. Ao. 1717, in der heiligen Christ-Nacht […] einen grossen theil derer Hertzogth. Holstein und Bremen, die Grafsch. Oldenburg, Frislandt, Gröningen und Nort-Holland überschwemmet hat.” Er zouden 14.000 mensen zijn omgekomen. Als dat in 1717 nog kon gebeuren, dan gebeurde dat eerder ongetwijfeld met enige regelmaat, vooral toen er nog geen afdoende dijken waren. Het laat ook zien hoe kwetsbaar Dokkum was.
Voor een groter exemplaar, Zie : Kaarten, Rijksuniversiteit Groningen, als dat niet meer werkt: link.
(Met dank aan Jan Werner, Universiteit van Amsterdam, en Geert Kloetstra te Eelde)
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)

Magna Frisia


Een heel ander, moderner Magna Frisia
Bron : Wikipedia, Groep fan Auwerk, als u doorklikte kwam u uit bij een lijst van legendarische Friese heersers, maar die is in februari 2008 helaas verdwenen. Nog wel (maart 2008) te vinden op de veeltalige Friese site Groep fan Auwerk : Genetisch, maar vooral ook cultureel, zijn wij met de volken uit het Noorden verwant.” (Genetysk, mar foaral ek kultureel, binne wy mei de folken út it noarden besibbe.”) (februari 2008).
Zuid-Holland, Zeeland en Utrecht, die ook ooit Fries zouden zijn geweest, worden er kennelijk buiten gelaten. Zie ook : Gelkinghe).
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)


Magna Frisia

En nog een ander, archeologisch Magna Frisia
Bron : The splendour of power : Early medieval kingship and the use of gold and silver in the southern North Sea area (5th to 7th century) / Johan Nicolay (1974-). – Eelde : Barkhuis Publishing, 2014. – (Groningen Archeological Studies ; 28). – 418 p. – p. 21
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)

Daar lezen we een waarschuwing :
« 2.6 Conclusion
Despite their close cultural, political and ideological ties, this overview might suggest that early medieval kingdoms with very different internal structures existed around the southern North Sea. Most differences, however, result from the divergent interpretations of the scarce and often much younger historical sources, the role of archaeology usually being limited to presenting evidence to support a specific ‘historical construct’, such as the Frisian kingdom and the Saxon origin myth. During recent decades, however, the traditional interpretation of many historical sources has been questioned, written as they are from an outsider’s perspective (Frankish sources), often in a very specific context (military conflicts) and time frame (the incorporation of ‘North Sea kingdoms’ into the Frankish and Carolingian realms), or with the purpose of legitimising internal power positions (Anglo-Saxon sources). Moreover, archaeological evidence has taken a more prominent position in the debate about power formation, although its value for reconstructing elite networks has generally been neglected. In this book the traditional approach is turned around: the study of kingship in the southern North Sea area is primarily based on archaeological data, the often misleading historical sources being returned to only in the synthesis (chapter 13). » (p. 34).
In dit boek wordt de eigen regel niet gevolgd : de namen op de kaart zijn niet opgegraven. Erg Leuk is dat in deze ludieke versie de historische Friezen zich netjes hielden aan de staatsgrenzen tussen Nederland en België van … 1930, zie Zeeuws-Vlaanderen, wat toch wel enige verklaring vraagt.


Voor meer over Groot-Friesland, zie ook : De geografie van de ‘Lex Frisionum’.