VorigePlaatsen in Kennemerland../Pictures/Volgende

Egmond

Inhoud van deze pagina

  1. De naamsafleidingen
  2. De eerste vermeldingen van Egmond
  3. Klaas Kolyn en Melis Stoke
  4. De abten van Egmond
  5. De heren van Egmond
    Noten

1. De naamsafleidingen

De oudste naamsverklaring komt uit het Egmondse klooster (1) :

« Nam barbari multotiens eidem appropinquantes ac pene applicantes portui interventu nubis celitus obiecte prospectum perdentes sue perversitatis conatibus visuntur elusi. Cuius assiduitate miraculi congruum nomen eidem loco videtur inditum, ut Hecmunda dicatur quasi locus ab irruptione incursionum mundatus hostilium. »

Vertaald :

« Als de barbaren namelijk de plaats naderden en op het punt stonden in de haven aan te leggen, zagen zij zich vaak bedrogen in hun verdorven pogingen, omdat een laaghangende wolk hun het zicht benam. Door de herhaling van dit wonder heeft de plaats een passende naam gekregen: ze wordt namelijk Hec Munda genoemd, als het ware een plaats vrij van vijandelijke invallen. »

Noordhollandse plaatsnamen (Karsten, 1951) :

« EGMOND AAN ZEE.
Oude vormen: Eghecmundum (9--); Ekmunde (922); Egmunde (1063); Eckmunde (1064); in Hecmundo (tussen 1083 en 1120); Egmonde (1156). Okb. I, no. 25, 26, 85, 86, 105, 133. Vormen als “in Hecmundo”, “Hecmundensis” enz. berusten zonder twijfel op volksetymologie. Volgens P. J. Blok staat de naam in verband met het ags. aeg
[angelsaksisch] = zee, water, zodat de plaats dan genoemd zou zijn naar zijn ligging aan de mond van het water, de zee. [Noot : Zie Bijdr. voor Vad. Gesch, en Oudh., 1905, 355.] Het grote bezwaar tegen deze verklaring is wel dit, dat we dan voor dit éne woord een ontlening aan het ags. zouden moeten aannemen, terwijl de gewone Noordhollandse vormen ee - ie - ij - in de provincie schering en inslag zijn. Het komt me voor dat J. H. Gallée ons hier de juiste weg heeft gewezen. Nadat hij meegedeeld heeft, dat Sint Adelbertus op deze plaats een kerk stichtte “in loco qui nunc Egmund vocatur, tunc temporis “Hallem” dictus”, gaat hij aldus verder: “Naast de kerk stond de “villa Eggonis” en deze heeft waarschijnlijk zijn naam aan de plaats gegeven en aan het later gestichte klooster. De naam mund kan hier niet ostium beteekend hebben, moet dus met mund, dat defensie en ook paterna haereditas (Duc. i.v.) beteekende, in verband gebracht worden; het kan dus Eggenmund, dat s.g. Eggenmunda, geluid hebben, waaruit Eggemmund, vervolgens Eggemund en eindelijk Egmund, Ecmund ontstaan kan zijn [dus ook niet]”. [Noot : Zie Tijdschr., XXIII, 105.] De plaatsnaam betekent dus letterlijk “het landgoed, het bezit van een zekere Egge”, Is deze verklaring juist, dan is de aloude naam op en top een Fries woord, want Egge is een Friese mansnaam en mund (mont) is – zoals Verdam zegt – “een vooral in de friesche streken zelfstandig voorkomend woord”. [Noot : Zie Fri. Naaml., 83; G. A. Nauta, Oudfriesche Woordenlijst, 27; Mnl. Wdb., IV, 1908.]
EGMOND BINNEN.
De bijvoeging “binnen” is natuurlijk een bepaling om deze plaats naar zijn ligging te onderscheiden van de vorige. Voor de verklaring van deze plaatsnaam verwijs ik naar de hieraan voorafgaande.
Tot de gemeente behoort het dorp Egmond aan den Hoef, waarvan het laatste deel een verkorte vorm van hoeve is, “Dan is er een Egmond ten Hoef (aldus genoemd naar het kasteel of het hof) dat de Graaven van Egmond daar hadden staan”. [Noot: Zie H. v. Rijn] Misschien wordt deze plaats genoemd in een oorkonde van 889: “et in loco Huvi vocato”. [Noot : Zie Okb.(2) Afl. I, no. 18] Voorts de buurtschappen Rinnegom, Egmondermeer en Wimmenum. Van deze behoeven alleen Rinnegom en Wimmenum een nadere verklaring.
Rinnegom, oudtijds Rinighem (vóór 989) is samengesteld uit de riviernaam de Rijn en het bekende hem en betekent derhalve plaats aan de Rijn. Deze benaming berust op de vroeger, ook nog in de 17e eeuw, verspreide mening, dat hier in de omgeving van Egmond de Rijn in zee zou zijn uitgemond. [Noot : Zie J. C. Ramaer, De aanvang van het Haarlemmenneer en de meren, waaruit het ontstaan is, op verschillende tijden voor de droogmaking. (Verh. der Kon. Ak. v. Wet., 29, blz. 49).]
De plaatsnaam Wimmenum is moeilijker te verklaren.
Waarschijnlijk komt de plaatsnaam reeds voor in een oorkonde van omstreeks het einde der 8e eeuw en wel in de vorm van Witmundheim (Okb. I, no. 9), Wihtmundhem, omstreeks 960 (Okb. I, no. 33).
In de latere oorkonden wordt deze plaatsnaam o.a. weergegeven als Wimnon (1083), Wynnem (1254), waarvan de vorm Wijmnam in de Latijnse oorkonde van vóór 989 een gebrekkige weergave is. Zeer waarschijnlijk is de eerstgenoemde vorm de oorspronkelijke; men zie in het eerste deel een persoonsnaam, die in plaatsnamen op -heim (um) veelvuldig voorkomt. »
 (2).

Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries, 1962) :

« Egmond, N[ederland]-N[oord]H[olland], heeft als oudere vormen Hecmunde in 863, Eghecmundum, Ekmunde in de 10de eeuw, Egmunde in 1063, maar weer Ekmunde 1064. Aan het woord mond = ‘uitmonding’ kan men hier niet denken, maar wel aan mond ‘bescherming’ (v[er]g[e]l[ijk] momboor), eig[enlijk]. ‘hand’, Daar in de nabijheid een villa Eggonis stond, moet men de naam verklaren als ‘het onder de bescherming van Eggo staande bezit’. » (3).

Lexicon van nederlandse toponiemen (Künzel et al., 1988/1989) :

« Egmond Binnen
(Noord holland)
922 interpol
[atie].? 2 cop[iën]. 13e e[euw]. : expetiit … dari … ecclesiam … Ekmunde (Koch, OBHZ I 28; RecActClarlesIII 121); 11e e[euw]. : 1 cop[ie].; 12e e[euw]. : 1 or[igineel]. en 2 cop[iën].; cop[ie]. van deze oorkonde 14e en 16e e[euw]. : Egmonde; cop. ca. 1420: Hecmunde || eind 10e e[euw]. cop[ie]. 15e en 16e e[euw]. (vermeend ad eind 7e - begin 8e e[euw].) : in loco Egmunda vocato (VitaAdalb I c. 5 FontEgm. p. 6); 10e e[euw]. : 1 cop[ie].; 12e e[euw]. : 4 or[iginelen]. en 9 cop[ie]. || eind 10e e[euw]. cop[ie]. 1463: congruum nomen eidem loco videtur inditum ut Hecmunda dicitur (Vita Adalb I Mir c. 10 FontEgm, p. 11); 12e e[euw]. : 1 or[igineel]. en 4 cop[iën]. || 1063 cop[ie]. 2e helft 12e e[euw]. : mediam partem ęcclesiarurn earum quę infra nominale sunt … cum capellis infra nominatis … Ecmunde (DHIV 116; Koch, OBHZ I 84; Wampach, Echt 192); 12e e[euw]. : 1 cop[ie]. || ca. 1073 cop[ie]. midden 14e e[euw]. (ad 1073) : Stephanus de Ecmundis introducitur (AnnElmar, p. [?] || w[aa]rsch[ijnlijk]. eind 11e e[euw]. uit bron 10e e[euw] cop[ie]. ca. 1420 : in loco Hecmundum (AantEvang FontEgm, p. 61); 12e e[euw]. : 3 cop[iën]. || <1108> vervalst cop[ie]. ca. 1420: Hecmundensem ecclesiam … perdonamus (Koch, OBHZ I 94); 12e e[euw]. : 14 cop[iën]. || 1125-1130 cop[ie]. ca. 1420: Ekmundis templum … fundavit (LibStAdalb c. II(Gravenreg) FontEgm, p. 68) || 1140 or[igineel]. : Waltero Ekmundensis monasterii abbati (Koch, OBHZ I 120) en 1 ibid.; 12e e[euw]. : 10 or[iginelen]. en 2 cop[iën]. || w[aa]rsch[ijnlijk]. ca. 1140-1143 cop[ie]. 1670 (ad ca. 1140-1143) : in loco qui modo Haecmunda nuncupatur (VitaAdalb II c. 2 FontEgm, p. 24); 12e e[euw]. : 2 cop[ie]. || w[aa]rsch[ijnlijk]. ca. 1140-1143 cop[ie]. 16e e[euw]. (ad eind 11e - begin 12e e[euw].) : palus … claustro Egmundensi contigu a fuit (VitaAdalb II Mir c. 8 ibid., p. 26); 12e e[euw]. : 5 or[iginelen]. en 6 cop[iën]. || <1122-1145> vervalst cop[ie]. 3e kwart 13e e[euw]. : subternotatis … testibus Walterus abbas Ekmund (Koch, OBHZ I 122) || 1147 or[igineel].: ęcclesie quę est in Hecchemůnt (Koch, OBHZ I 123) || ca. 1151-1155 aut[ograaf]. (vermeend ad eind 7e e[euw].) : in loco qui dicitur Ekmunda (AnnEgm FontEgm, p. 115); 12e e[euw]. : 1 or[igineel]. en 1 cop[ie]. || 1162 cop[ie]. ca. 1420: in ecclesia [sancti] Adalberti Egmunde (Koch, OBHZ I 151); 12e e[euw]. : 1 or[igineel]. || 1181 or[igineel]. : testes sunt … Lambertus abbas de Egmundia (OBUtr I 505; CartStTrond 1104)
voor de datering van de VitaAdalb I zie : Meilink (1939), p. 12-22; voor de datering van de AnnEgm zie : Meilink (1939), p. 108-128; voor de datering van het Gravenregister zie : Koch, OBHZ I 88, kopnoot; voor de datering van de VitaAdalb II zie : Meilink (1939), p. 6-12
misschien
[misschien ook niet] o[ud]n[eder]l[ands]. mund “monding”, al zou men hier een friese vorm mûthan verwachten, met een waternaam *Egge (< g[er]m[aans]. *agjo)
Egmond aan den Hoef
4,5 km ten n[oorden] van Egmond Binnen (Noordholland)
1167 or[igineel].: qui … subsecuntur sunt fideiussores comitis Holl[andie] et testes … Bernoldus de Ekmunde (Koch, OBHZ I 160) || ca. 1180 aut
[ograaf]. (ad 1168) : nobiles ac probi milites corruerunt … Alardus de Egmunda (AnnEgm FontEgm, p. 179) || 1199 or[igineel]. : testes sunt … Willemnus de Egmunda (Koch, OBHZ I 238) || 1200 cop[ie]. 1305: hii sunt homines comitis … Walterus de Egmonde (Koch, OBHZ I 244)
voor de datering van de AnnEgm zie : Meilink (1939), p. 108-128
zie Egmond Binnen »
 (4).

De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen van Aagtdorp tot Zwanenburg (Pannekeet, 1988) :

« EGMOND
Oude vormen: Hecmunda (863); Eghecmundum, Ekmunde (10e eeuw); Egmunde (1063); Eckmunde (1064); Egmonde (1156).
Dila
[lectische]. uitspr[aak]. van Egmond-Binnen: Agebinne, Eggebin’ne.
Dial
[lectische]. uitspr. van Egmond aan Zee: Aai’mongd (bijnaam: ’t Derp).
Dial
[lectische]. aanduiding van Egmond aan de Hoef: de Hoef.
Het ‘oudste’ Egmond lag hoogstwsch
[ijnlijk]. ter hoogte van de huidige Adelbertusput en -akker aan de voet van de duinen, mogelijk aan een restgeul van een zeegat tussen Bergen en Egmond. De naam ‘Egmond’ moet al bestaan hebben vóór Frankische monniken zich in de buurt vestigden. De in oude oorkonden genoemde plaats Hallem was de plek waar het klooster werd gebouwd, iets ten oosten van het oorspr[onkelijke]. Egmond. Zie ook > Hallem.
Men neemt aan dat Hallem werd omgedoopt tot ‘Egmond’ toen het oude Egmond nabij de Adelbertusput en -akker door verwoesting of onderstuiving verdwenen was. Pas later ontstond de onderscheiding in drie Egmonden, t
[e].w[eten]. Egmond-Binnen, Egmond op (later: aan) de Hoef en Egmond aan Zee.
De tot nu toe gegeven verklaringen van de naam Egmond zijn even zoveel gissingen, waarvan sommige louter op fantasie berusten. Over het algemeen nemen (of namen) de deskundigen aan, dat het element ‘mond’ hier niet duidt op ‘monding van een water’ maar dat het een oud woord is met de betekenis van ‘bescherming, beschermd of versterkt gebied’ (vgl. het woord momboor < mondboor).
Tegen de opvatting mond = monding zou enerzijds de vorm ‘mond’ i.p.v. het te verwachten kustwoord muiden = monding pleiten, anderzijds het verschijnsel dat plaatsnamen eindigend op mond(e) of muiden altijd het hoofdaccent op deze uitgang hebben, hetgeen bij Eg’mond niet het geval is. Ik teken hier echter bij aan, dat ook het Zuidhollandse Lex’mond (= monding van de Lek) beginaccent heeft en dat men, sinds het hierboven genoemde zeegat werd ontdekt, de mogelijkheid erkent, dat het element ‘mond’ in ‘Egmond’ de betekenis van ‘monding’ heeft. De betekenis van het 1e element staat evenmin vast. Gelet op de vorm ‘Hecmunda’ mag men zich afvragen of de oorspr
[onkelijke]. plaatsnaam met een ‘h’ begon die in het kustdialect niet werd uitgesproken, dan wel of de ‘h’ hier hypercorrect is voorgeplaatst zoals b.v. in de spelvorm ‘Hutgest’, oude vorm van Uitgeest.
Gaat men uit van de vorm ‘Hecmunda’, dan zou deze een samenst
[elling]. kunnen zijn van ‘heg, vlechtwerk (van doornstruiken)’ en ‘mond’ = bescherming, sterkte, en dus duiden op een omheinde versterking. Neemt men de vormen zonder ‘h’ als uitgangspunt, dan kan men in ec, e(c)k of eg het woord ‘hoek’ of het fr[iese, niet franse]. woord igge = oever, zoom, zien die beide ook kunnen duiden op een waterloop, mogelijk op de in de aanhef genoemde restgeul, zodat men ‘Egmond’ zou kunnen omschrijven als ‘(plaats aan de) monding van het water de Eg(ge) dat langs de (duin)zoom of langs een (duin)hoek stroomde’, dan wel als ‘versterking, verschansing aan het water de Eg(ge)’.
Karsten ziet in navolging van J.H. Gallée in de naam Egmond een samenst
[elling]. van de fri[ese]. pn[=persoonsnaam]. Egge en mond = bescherming en omschrijft – onder verwijzing naar het overgeleverde ‘villa Eggonis’ – de plaatsnaam als ‘het onder bescherming van een zekere Egge staande landgoed of gebied’. Blok merkt m.b.t. de naam op ‘misschien oudned[erlands]. mund = monding (al zou men hier een fr[iese, niet franse]. vorm mûthen verwachten), met een waternaam *Egge (< germaans *agjo)'. Zie > Lex. blz. 125.
EGMOND AAN DE HOEF (Egmond)
Oude vorm de Hoef; Egmond op de Hoef.
In zijn artikel ‘Topografische structuur en toponymische ontwikkelingen in middeleeuws Egmond’ maakt Rentenaar duidelijk dat de naam ‘de Hoef’ ouder is dan de aanduiding Egmond op de Hoef (later: Egmond aan de Hoef), dat met het in oude bronnen genoemde ‘de Hoef’ niet het kasteel, maar slechts de grond onder het huis van de voogden van het klooster werd bedoeld en dat Huis enm [bedoeld : en] Hoef tot in de 15e eeuw steeds te Rinnegom zijn gelocaliseerd. Daarnaast draagt het kasteel soms wel de naam ‘Slot op de Hoef’. Pas in 1465 wordt de Hoef ‘in de ban van Egmond’ gesitueerd en niet meer ‘bij Rinnegom’. Enkele eeuwen later, nl. in het begin van de 17e eeuw, duikt voor het eerst de naam ‘Egmond op de Hoef’ op. Zie voorts > Egmond.
EGMOND AAN ZEE (Egmond)
De naam duidt uiteraard op het aan zee gelegen Egmond. Opvallend is, dat “’t Derp” (zoals de bijnaam van Egmond aan Zee luidt) een typisch kusthollands dialect heeft, duidelijk afwijkend van het Kennemerdialect dat in de andere Egmonden werd (en door ouderen nog wel wordt) gesproken. Eveneens is opvallend dat de autochtone bevolking van het oude vissersdorp Egmond aan Zee overwegend oud-katholiek is, die van de andere Egmonden overwegend rooms-katholiek. Zie voorts > Egmond.
EGMOND-BINNEN (Egmond)
Zo genoemd naar de ligging aan de land- of binnenzijde der duinen. Zie voorts > Egmond.
EGMONDERMEER (Egmond)
Duidde oorspr
[onkelijk]. op het meer nabij Egmond, later op de Egmondermeerpolder. Het meer is drooggelegd in 1564. » (5).

Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius, 1995) :

« Egmond aan der Hoef [gem.: Egmond, NH] 1465 op den hoef in den ban van Egmond; 1573 De hoeff tho Egmonde; 1745 Egmondt opde Hoeff = het bij de Hoef gelegen Egmond. Hoef is een vrij algemene toponiem, identiek met hoeve ‘hoeve, boerderij’, ook wel als landmaat (veelal 16 morgen). Zie verder Egmond-Binnen.
Egmond aan Zee [gem.: Egmond, NH] 1514 Egmondt up tzee; 1639 Egmont op Zee; betekent: het aan zee gelegen Egmond (waarvoor zie Egmond-Binnen). De nederzetting aan zee ontwikkelt zich pas in de late ME
[=Middeleeuwen].
Egmond-Binnen [gem.: Egmond, NH] 922 cop
[ie]. 13e E[euw] Ekmunde; eind 10e E cop[ie]. 15e Eeuw Egmunda; eind 10e E cop[ie]. 15e E[euw] Hallem; de oudste vorm heeft geen betrekking op onze plaats, maar slaat op de oorspronkelijke nederzetting (gelegen bij de huidige Adelbertusput) die eind 10e E[euw] ten onder ging. Nadat graaf Dirk I rond 925 AD het gebeente van de Hl. Adelbert had laten overbrengen naar de kerk in Hallem, werd deze plaats voortaan Egmond genoemd. De toevoeging binnen ‘binnenwaarts gelegen’ (ter onderscheiding van Egmond aan de Hoef en Egmond aan Zee) verschijnt pas in de late ME [Middeleeuwen]. De betekenis van de naam Egmond is onzeker. Sinds bodemkundig onderzoek het bestaan van een voormalig zeegat tussen Egmond en Bergen heeft aangetoond (waarop wateren als de Die, Rekere en Stierop vroeger moeten hebben afgewaterd), ligt de duiding mond ‘monding’ voor de hand. Men zou dan echter een vorm muiden verwachten en ook klopt het accent niet. Verband met ondl. munte ‘berg, vluchtberg’ (vgl. Urmond en De Munte) is daarom niet geheel uit te sluiten. Toch duidt de jongste verklaring de naam als een samenstelling van mond ‘monding’ en een waternaam Egge < germ. *Agjô. » (6).

De Annalen van Egmond vermelden :

« Sanctus vero Adalbertus in loco qui dicitur Ekmunda usque ad tempus exitus sui apud quendam Eggonem mansit et plurimorum corda ad fidei salutem erexit » (7).

Deze vermelding kan niet op Egmond betrekking hebben omdat in alle huidige opvattingen Egmond in de achtste eeuw nog lang niet bestond. Het ging volgens Albert Delahaye om de monding van de Aa bij St. Omaars.

De oudste plaatselijke akte van Egmond, anders dan die van het klooster of de heren, is pas van 1592.

De enige redelijk klinkende verklaring voor de naam Egmond is dat de naam ‘uitmonding’ van de ‘eg’ (een niet meer bestaande slufter) betekent, behalve dan dat een slufter met de naam ‘eg’ nooit is aangetoond, zodat we ook hier met een omgekeerde werkwijze te maken hebben. Het zeegat moet allang zijn verzand voordat Egmond ontstond.

Het is waarschijnlijker dat de monniken de plaats hebben genoemd naar het Egmunda dat in de oorspronkelijke Vita s. Adalberti prima kan hebben gestaan, en dat in de tweede helft van de tiende eeuw zou zijn samengesteld (dus eeuwen na het leven van Adelbert), dat volgens Otto Oppermann rond 1173 is bewerkt door “Hand C”, en waarvan we alleen beschikken over afschriften uit de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw. De oorspronkelijke vita zou geschreven zijn door Ruopertus van Mettlach in opdracht van aartsbisschop Egbert van Trier, die een zoon was van Dirk (II), burggraaf van Gent. In een cartularium in de St.-Bertijnsabdij te St.-Omaars staat : « Ruopertus, qui ad Ekmundam missus vitam s. Adalberti luculento sermone conscriptsit » (7).

2. De eerste vermeldingen van Egmond

In de oorkonden van de graven van Holland wordt Egmond voor het eerst vermeld in een vervalst afschrift uit het tweede kwart van de twaalfde eeuw van een document gedateerd 1083, waarin de abdij van Egmond enige rechten en de rechtsmacht te Alkmaar afstaat in ruil voor enige hoeven in Maasland. Daarna in een vervalst afschrift gedateerd 1108 waarin de inwoners van Heilo vrijdom van begraafgeld wordt verleend op voorwaarde dat zij de tienden betalen. Vervolgens in een afschrift van een document gedateerd 1206-1215 als graaf Willem I de abdij de aanwassen met de novale tiend tussen Aremerzwet en Wimmenummerzwet schenkt. In een afschrift van een document gedateerd 1215 doet graaf Willem I uitspraak in de geschilen tussen de abdij van Egmond en Willem, zoon van Wouter van Egmond aangaande diens voogdijrechten over de abdij (8). We zijn inmiddels in 1215 beland en er is nog altijd geen enkel origineel document van bestuur dat het bestaan van de plaats Egmond of de abdij aldaar bevestigt. De eerste onomstreden originele oorkonde waarover we beschikken is pas uit 1223, als graaf Floris IV aan heer Willem van Egmond toestaat grond in De Poel die hij van hem in leen houdt in vrije eigendom te schenken aan de abdijen van Egmond en Rijnsburg (9); vanaf dat moment begint de stroom van min of meer betrouwbare documenten geleidelijk te vloeien.

Het dient een methodisch uitgangspunt te zijn om te vertrekken van de niet-Egmondse bronnen over het bestaan van een abdij te Egmond. Van vóór de twaalfde eeuw is er geen enkel betrouwbaar dergelijk monument.

3. Klaas Kolyn en Melis Stoke

Bij de dichtende Egmondse monnik Klaas Kolyn waarvan de rijmkroniek, zogenaamd uit 1170, literair bedrog is gebleken (10) en die in 1719 door G. Dumbar werd uitgegeven en in 1745 herdrukt door Mr. Gerard van Loon, vinden we :

« In tie Havene van Hegmonde
Die de Hegge plag te heten / »
 (11).

Dat moet zijn gebaseerd op Melis Stoke :

« Hi en de vrouwe Gheve, sijn wijf,
Waren tEgmonde begraven,
Dat si stichten met hare haven. »
 (12)

Geen ‘Hegge’ bij Melis Stoke.

4. De abten van Egmond

De abdij van Egmond, naar momenteel traditionalistisch wordt aangenomen, zou rond 940 zijn gesticht (13).

De eerste abten van de Egmondse Benedictijner abdij die genoemd worden in het Necrologium van Beka zijn : Wonoboldus, dan drie abten die tezamen in één graf terechtkwamen : Andreas, Bruno en Reinier of Reginard. Omdat de eerste vier genoemde abten ontbreken in de Annalen van Egmond moet Beka ze zelf hebben bedacht (14). In de traditionalistische visie wordt er van uitgegaan dat de Egmondse monniken vergeten zijn de stichting van de eigen abdij in de Annalen op te tekenen; net als de namen van de eerste vier abten, die eeuwen later ineens weer bekend waren. En als de eerste vier abten uit Gent kwamen dan is het opmerkelijk dat géén ervan bekend was in de Gentse administratie. Het latere grafschrift luidt :

« Tres tegit iste lapis Pastores hujus ovilis
Post cineres carnis vermibus hic positos
Andreas Dexter, Bruno dictus fuit alter,
Et Reginard medius. His miserere Deus.
Cum Judex aderis reputentur ut in benedictus,
Et sint inter oves qua jugis est requies. »
 (15).

Dat wil waarschijnlijk zoveel zeggen als : Deze steen bedekt drie herders van gelovigen [schapen]. Na hun overlijden [?] zijn hun stoffelijke resten hier bijgezet. Andreas ligt rechts, de ander is genaamd Bruno, en Reginald ligt in het midden. Zij zijn in Gods genade. Als abten gezegend. En bevinden zich tussen hun gelovigen zoals abten betaamt.

In de achttiende eeuw werd het als volgt vertaald:

«Deez’ grafsteen overdekt drie Herders deezer schaapen,
In ’t lykstof van hun vleesch den wormen voorgelegt.
Ter rechter zyde rust Andreas, blyde ontslaapen,
Ter slinkerzyde de Abt, die Bruno wordt gezegt,
In ’t midden Reginard, wil u, ô Godt ontfermen,
Wanneer ge als Rechter zult verschynen! dat ze, altoos
Met Uw’ Gezégenden gereekendt door ’t erbarmen,
By uwe schaapen zijn, daar rust is eindeloos. »
 (16).

Kijk, daar is aardig wat bijgekletst.

Jaartallen worden niet gegeven (17). De eerste drie (Wonoboldus, Andreas en Bruno) zouden zijn overleden toen het klooster zelfs in de moderne traditionalistische opvatting nog niet bestond; de vierde (Reynerus) zou volgens de chronologie van het Necrologium vóór 1107 moeten zijn overleden, wat een flink tijdsgat geeft tussen de derde en vierde abt, en terwijl het klooster toen ook nog niet bestond.

Gaan we verder met de abten die wél in de Annales Egmundenses worden vermeldt :

« Anno MCV Steppo abbas obiit III non. Ianuarii. Adalardus successit. » (18)

De volgende, vijfde abt die niet alleen in het Necrologium, maar ook in de Annalen wordt genoemd is Stephanus, en die is daardoor geloofwaardiger, ook al omdat hij bekend is uit Gent. Van Stephanus (1057-1105) staat vast dat hij abt was van de St.-Baafsabdij te Gent, waardoor het mogelijk is dat de Egmondse abdij niet vanuit de St.-Pietersabdij, maar vanuit de St.-Baafsabdij is gesticht; waarschijnlijk is het ingewikkelder. Volgens het Necrologium zou hij in 1106 zijn overleden, volgens de Annalen in 1105, maar van hem is geen grafsteen bekend, een veeg teken. Hij is hooguit beoogd abt geweest, en zelfs dat kan worden betwijfeld. In 1063 zou hij tezamen met Dirk V uit Egmond hebben moeten vluchten naar Gent (19), maar dat gegeven ontbreekt in de Annalen en is eerst later ingevoegd; bovendien erg onwaarschijnlijk. Adalardus, de zesde genoemde abt, zou in 1120 zijn overleden, zijn naam staat in de Annalen, maar van hem wordt eerst later in het Chronicon ingevoegd dat hij abt van Egmond zou zijn geweest wat bij zijn overlijden rond 1120 nog niet bestond; zijn grafsteen zou niettemin voor het koor liggen, wat lastig kan worden nagegaan. Ancelinus, kapelaan van de gravin, die doorgaat voor de zevende abt, zou in 1134 zijn overleden; hij zou wegens verkwisting zijn afgezet, en van hem is er geen grafsteen, wat dan weer een mooie besparing opleverde (20). Daarmee wordt de nummering van de abten in het ongeloofwaardige Necrologium gestaakt.

De eerstvolgende vermelding van het eigen klooster is uit 1113 :

« Anno MCXIII in Ekmunda dedicate sunt basilcę sante Dei genitricis Marię IIII non. Novembr. et sancti Adalberti ubi sepultus fuit III non. Novembr. a Geroldo epis. » (21)

In een vervalst document, dat uit 1083 zou zijn (zie : 1083 : Een Egmondse vervalsing uit de twaalfde eeuw), bevestigt Dirk V, in een open brief gegeven te Vlaardingen, de giften eerder aan het klooster gedaan. Dirk II (van Gent, 953-988) zou kostbare giften hebben gedaan, waarover de nooit bestaand hebbende Klaas Kolyn dichtte :

« Zijn wijf Hildegart mede
Gaf in vele dingen met rede
Tafel schoene zonder joek /
En siere Evangelen boek /
Vol adel steinen en gouden
Dat zi noch in eeren houden »

Het lijkt er meer op dat Dirk VI een kostbaar geschenk gaf, dat hij het vervolgens als gift postuum liet bevestigen door zijn grootvader Dirk V en verdere voorvaderen, danwel, de giften vonden inderdaad eerder plaats, maar dan aan een van de Gentse abdijen.

De historisch vaststaande eerste abt van Egmond is Waltherus, voormalig proost in Lens van de St.-Pietersabdij van Gent; hij werd door bisschop Andreas van Utrecht in 1130 ingewijd (dan kan de zogenaamde vorige, Ancelinus, in 1134 overleden, geen abt zijn geweest) en overleed in 1161; hij was gestuurd door abt Arnaud van de St.-Pietersabdij in Gent (22). Zijn grafsteen, met tienregelig grafschrift, zou in de kapel der H. Maagd liggen, wat ook lastig kan worden nagegaan.

In de Annalen van Egmond staat :

« Anno MCXXX obiit Honorius papa.... Eodem anno cum placuisset gratie divine visitare locum Egmundensem; inspiravit episcopo Andreę et comitessę Hollandię Petronillę mittere legatos cum litteris ad abbatem Gandensem Arnoldum pro monarcho, qui idoneus esset animos regere, exteriora disponere et lapsa promovere. Qui consilio cum suis habito prepositum curtis eorum qui dicitur Lens Waltherum, quem frequenter probum et utilem probaverat, misit. » (23).

De abdij van Egmond zou gebouwd zijn in de periode 1130-1143 waardoor het wel mogelijk is dat ook de ringburcht bij Egmond uit die periode stamt.

De volgende abt was Wybout of Wiboldus, over wie verder niets bekend is en na wiens overlijden 1176 de abdij vier jaar zonder abt bleef. De daaropvolgende abt, Lambertus, die in 1182 overleed, kwam weer uit Gent (24).

Wat betreft de graven van de ‘Hollandse’ graven in Egmond vinden we het volgende bericht :

« THEODERICUS A LEYDIS, een Egmonder monnik, leefde in de XIIde eeuw en vervaardigde korte grafschriften voor de in Egmond ter aarde bestelde Hollandse graven, plaatste die boven hunne grafsteden en overdekte ze met glaswerk, om ze langer stand te doen houden.
Zie D e W i n d, Bibl. v. Ned. geschied., bl. 57. »
 (25) .

Zie ook onder : Adelbert van Egmond.

Tenslotte is er de mythe van het eerdere houten nonnenklooster te Egmond, dat verplaatst zou zijn naar Rijnsburg of Bennebroek. In Rijnsburg zelf is daarvan geen sprake :

« De abdij van Rijnsburg bij Leiden, de voornaamste adellijke vrouwenabdij in het graafschap Holland, werd in het jaar 1133 gesticht door gravin Petronella († 1144), weduwe van graaf Floris II. De eerste nonnen kwamen uit het klooster Stötterlingenburg in het Harzgebergte en behoorden tot de orde van Sint Benedictus. »

Als eerste abdis van Rijnsburg vinden we :

« Cunisia Frederici Comitis de Biche germana, prima abbatissa in Reynsburch venit anno 1123, obijt anno 1169.»

Waarbij aangetekend wordt :

« Het jaar 1123 als begin van Cunisia’s bestuur […] berust op een (afschrijf?) fout, daar de eerste nonnen niet vóór 1133 naar Rijnsburg kwamen. »

Tenzij deze Duitse nonnen geruime tijd hebben gehokt met de Egmondse paters. Te Rijnsburg vinden we als oudste oorkonde :

« 1140 Februari 29 (Maria-Boodschapstijl). Paus Innocentius II maakt aan abt Walter van Ekmu(n)d bekend, dat de kloosters van Ekmund en Rinisbu(r)g, die hem door graaf Thiedericus van Hollant [i.e. Dirk VI, overleden 1157] en diens moeder gravin Petronilla zijn opgedragen, in den eigendom en de bescherming van de H. Roomsche Kerk zijn opgenomen, en dat de abt en zijn opvolgers, ten teeken, dat beide kloosters onder het recht van Sint Petrus behooren, jaarlijks vier solidi Friesche munt als schatting aan den Paus zullen betalen. » (26)

5. De heren van Egmond

Gaan we over van de abten naar de heren van Egmond waarover Van Nidek en Le Long (p. 301-302) schrijven :

« Wy zullen hier eene lyst van het adelyke geslacht der Egmonden laten volgen, en alvorens aanmerken, dat wy de zodanige Heren alleen zullen opnoemen, welken by de beste schryvers onzer Nederlandsche geschiedenissen als bezitteren van deze goederen bekend staan; sommigen dezer houden het begin der Heren van Egmond, met Radbout den I, en in later tyd met Gerbrant den I, Wolbrant, Radbout den II, Dodo den I, Walger, Dodo den II en Berwelt den I, zeer verdacht. »

Zij laten de lijst beginnen met Berwolt (II), die in 1114 zou zijn gesneuveld in gevecht met de Friezen en ze vervolgen met Albert, die in 1168 ook al zou zijn gesneuveld in gevecht met de Friezen – op nota bene precies dezelfde wijze als Willem II van Holland, in de versie van Melis Stoke althans : met zijn paard door het ijs gezakt en vervolgens doodgeknuppeld –, en met Dodo, zijn broer, die ruzie kreeg met de abt met betrekking tot de zeggenschap over de abdij en die gesteund zou zijn door graaf Floris III van Holland. Wat we weten is alleen dat op 3 oktober 1174 graaf Floris V uitspraak doet in de geschillen tussen de abdij van Egmond en Dodo, zoon van Berwoud over diens voogdijrechten over de abdij (27) .

Nieuwere genealogieën van de heren van Egmond, die, zoals het hoort, uitgaan van oorspronkelijke documenten, laten sinds Jhr. Beelaerts van Blokland in 1938 deze drie dan ook weg en beginnen pas met Wouter van Egmond, bijgenaamd Kwade Wouter, die in 1200 wordt genoemd en die in 1208 overlijdt. We kunnen dus welgevoeglijk een hele rij van apocriefe heren van Egmond van de lijst afvoeren – en wat voor de heren geldt, geldt eveneens voor de abten (28).

In de oorkonden van de graven van Holland wordt als eerste heer van Egmond vermeldt Wouter van Egmond, die in 1200-1201 goederen schonk aan de abdij Ter Doest (ten noorden van Brugge) (29).

De mythologische genealogie is kennelijk samengesteld door de familie van Egmond zelf; Jan van Leyden, in zijn Kronyk van Egmond (1477-1484), schrijft dat hij zijn informatie heeft :

« na ’t voorgeven der Heeren van Egmond »
« maar of de Heeren van Egmond dit zeggen wel konnen bewyzen, heb ik niet konnen ontdekken. » (30)

Zie over de ‘Heren’ ook : Egmondse monniken-fantasterij op bestelling ?


Vervolg : ../Pictures/Volgende


Noten

1. De Vita Sancti Adalberti Confessoris / Ingeleid, uitgegeven en vertaald door G.N.M. Vis. : Den Haag – Martinus Nijhoff, 1987. – 76 p., versie DBNL, p. 53-55.

2. Noordhollandse plaatsnamen (Karsten), t.a.p., p. 47-48.

3. Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries), t.a.p., p. 53.

4. Lexicon van nederlandse toponiemen (Künzel et al.), t.a.p., p. 124-125.

5. De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen (Pannekeet), t.a.p., p. 58-61.

6. Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius), t.a.p., p. 56.

7. Zie : De Annalen van Egmond, samengesteld te Gent.

7a. Fontes Egmundenses / uitgegeven door O. Oppermann. – Utrecht : Kemink en Zoon, 1933. – 181, 307 p. – (Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, derde serie, no. 61). – p. 17*.

8. Oorkondenboek van Holland en Zeeland, t.a.p., nr. 88, 94, 357 en 369.

9. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 259.

10. Zie : Klaas Kolyn, een achttiende eeuwse mystificatie.

11. De Nederlandsche geschiedenis is rijk aan historische mystificaties; nog altijd zijn er mensen die ook het Oera Linda Bock voor echt verslijten. Vergelijk : « In dit veranderde geestelijke klimaat kon de Friese fantastische geschiedschrijving zich weer verheffen: werken van Suffridus Petrus worden herdrukt (1688 en 1689); Hilarides’ kroniek ‘It aade Friesche Terp’ kon weer aanknopen bij de al-oude Friese geschiedenis van ver voor Christus » (Reacties op het historisch pyrrhonisme / E.H. Waterbolk. – In : Mythe en Werkelijkheid, t.a.p., p. 79). Zie ook : Twee eeuwen Friese geschiedschrijving / E.H. Waterbolk. – Assen, 1952.

12. Aangehaald in : Opgravingen in Egmond, t.a.p., p. 17.

13. Voor de traditionalistische visie, zie : St.-Adelbertabdij (na de vernietiging van de abdij in 1573 werd in 1935 een nieuwe in gebruik genomen); aldaar kan ook traditionalistische lectuur worden besteld, met name de Egmondse Studiën over de geschiedenis van de abdij. Een belangrijke bijdrage tot de mythen werd geleverd door een Haarlemse kanunnik die in opdracht van de Egmondse abt Nicolaas van Adrichem schreef : Kronyk van Egmond of Jaarboeken der vorstelyke abten van Egmond / Jan Gerbrantszoon van Leyden; de uitdrukking “zich ergens met een jantje-van-Leiden van afmaken” danken we evenwel niet aan hem, maar aan een naamgenoot, de wederdoper en Leidse kleermaker cq. kroegbaas Jan Beukelszoon (1509-1536).
J.P. Gumbert verschuift het stichtingsjaar naar 980, en merkt heel scherp op dat de stichting geen ‘moment’, maar een ‘proces’ was; zie : Egberts geschenken aan Egmond / J.P. Gumbert; in : In het spoor van Egbert. – Hilversum : Verloren, 1997, p. 36. Zie ook : Wikipedia, Abten van Egmond.

14. Er is geen enkele bron van vóór Beka.

15. Van Nidek en Le Long, 1792, t.a.p., p. 335-336.

16. Kronyk van Egmond van Jan van Leiden, vertaling uit het Latijn uit 1739. Zie ook : Chronyck ende historie van ’t edele en magtige geslagte van den Huyse van Egmond / [Pieter Cornelisz. Bockenberg en Anthonius Hovaeus]. – Alkmaar : Willem van Trier, 1696. Anthonius Hovaeus was geboren Egmond aan den Hoef, monnik te Egmond, later abt te Echternach, overleden aldaar 1568.

17. Van deze apocrieve abten wordt in Opgravingen in Egmond alleen Stephanus genoemd zodat we hier voor de rest te maken hebben met een abdij zonder abten; maar als de abten worden afgeschreven kan de abdij natuurlijk niet gehandhaafd blijven.

18. Fontes Egmundenses, t.a.p. 135.

19. Zie : Van Gent naar Holland, 1039-1101, en  : Van ‘Renovatio ordinis’ tot ‘Traditio romana’. De abdij van Egmond en de Vlaamse kloosterbeweging van de 12de eeuw / G. Declerq. – In : Egmond tussen Kerk en wereld / redactie G.N.M. Vis, met medewerking van J.P. Gumbert. – Hilversum : Verloren, 1993. – 234 p. – p. 165, noot 10, en verwijzingen aldaar.

20. Van Nidek en Le Long, 1792, t.a.p., p. 336-338.

21. ibidem, p. 141).

22. “Daarenboven is de Ysengrimus de enige niet-Egmondse bron die aandacht besteed aan het voor Egmond zo belangrijke abbiaat van abt Wouter.” Het gaat om een satyrisch dierenepos dat gedateerd wordt op ca.  1148/9; er is ook hier sprake van (anonieme) voorgangers; zie : Van ‘Renovatio ordinis’ tot ‘Traditio romana’, t.a.p., p. 163-164. Van eerdere abten bestaan geen niet-Egmondse vermeldingen. Vestiging in 1130 past ook beter bij de vestiging van een nonnenklooster te Rijnsburg in 1133. Over Walter van Egmond in de Ysengrim, zie : Ysengrimus / Text with translation, commentary, and introduction by Jill Mann. – Leiden : E.J. Brill, 1987. – (Mittellateinische Studien und Texte ; Bd. 12). – p. 145-156; ; zie ook : Ysengrimus / Herausgegeben und erklärt von Ernst Voigt. – Halle a.S. : Vlag der Buchhandlung des Waisenhauses, 1884; Egmundi is te vinden op p. 285, en Galtere op p. 287.

23. Zie ook : De ware kijk op..., deel 1, t.a.p., p. 412.

24. Fontes Egmundenses, t.a.p., p. 145.

25. Biographisch woordenboek der Nederlanden, bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen, die zich op eenigerlei wijze in ons Vaderland hebben vermaard gemaakt / A.J. van der Aa, voortgezet door K.J.R. van Harderwijk en Dr. G.D.J. Schotel. – Achttiende deel. – Haarlem : J.J. van Brederode, 1984. – p. 96. Zie ook : Opgravingen en Egmond, t.a.p., p. 91, waar het tijdstip rond 1350 wordt gelegd en als bron wordt gegeven : « Breviculi Theoderici, ed. Matthaeus (1692) [= Chronicon Egmundanum seu annales regalium abbatium Egmundanensium: accedunt praeter Theoderici a Leydis Breviculos, Leonis monachi Egmundensis Breviculi majores... / J. de Leydis (ed. A. Matthaeus). – Lugdunum Batavorum, 1692], p. 144. » Bij de opgravingen zijn geglazuurde tegeltjes gevonden als bodem van de graven. Dit detail kan wijzen op een verplaatsing of herbegraving.

26. Bronnen voor de geschiedenis der Abdij Rijnsburg 1140-1620.

27. Oorkondenboek van Holland en Zeeland, t.a.p., tekst 169.

28. Genealogie der Heren en Graven van Egmond / door dr. A.W.E. van Dek. – ’s Gravenhage : [s.n.], 1958. – p. 9. Meer materiaal over de abdij is te vinden in : De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573 / door J. Hof. – ’s-Gravenhage : Historische Vereniging voor Zuid-Holland, 1973. – xvi, 527 p. – (Hollandse studiën ; 5).

29. Oorkondenboek van Holland en Zeeland, t.a.p., tekst 251.

30. Kronyk van Egmond, p. 37.


Start : 22 november 2003 | Laatst bijgewerkt : 6 juni 2014
































Bertijn

De richting van de Cluny-hervorming in de Zuidelijke Nederlanden; van de St.-Bertijnsabdij te St.-Omaars, via de Gentse abdijen naar Egmond; voor Egmond een hervorming kort na de stichting
Bron : Van ‘renovatio ordinis’ tot ‘traditio romana’. De abdij van Egmond en de Vlaamse kloosterhervormingen van de 12de eeuw / G. Declercq. – In : Egmond tussen Kerk en wereld. – Hilversum : Uitgeverij Verloren, 1993. – 234 p. – (Egmondse Studiën II). – p. 167
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)