Inhoud van deze pagina
- Inleiding
- Het namenbestand
- De ‘oude kern’ : elf oorkonden in chronologische volgorde
- Cartularium van Radboud, nr. 1, 1 januari 722/723, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 2, 9 juni/juli 726, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 3, 23 mei 753, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 4, ca. 753, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 5, 23 mei 753, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 6, 1 maart 769, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 7, 8 juni 777, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 8, 18 maart 815, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 9, 18 mei 854, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 10, 24 juni 869, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 11, 9 juli 914, Tournehem (echt)
- Twee toevoegingen aan de ‘oude kern’
- Cartularium van Radboud, nr. 12, 2 januari 858, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 13, 21 maart 845/846, Tournehem (echt)
- Vijf oorkonden van koning Hendrik I en koning Otto I : Utrecht
- Cartularium van Radboud, nr. 14, 920-936, Utrecht (vals)
- Cartularium van Radboud, nr. 15, 30 juni 948/949, Utrecht (vals)
- Cartularium van Radboud, nr. 16, 20 april 950, Utrecht (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 17, 1 april 948, Utrecht (vals)
- Cartularium van Radboud, nr. 18, 21 april 953, Utrecht (vals)
- Zes verdere oorkonden betreffende Tournehem
- Cartularium van Radboud, nr. 19, 7 februari 828, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 20, 23 maart 838, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 21, 12 augustus 850, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 22, 26 december 834, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 23, de goederenlijst, Tournehem (echt)
- Cartularium van Radboud, nr. 24, 896, Tournehem (echt)
- Slot van het cartularium
- Cartularium van Radboud, nr. 25, 24 juni 943, Utrecht (vals)
- Cartularium van Radboud, nr. 26, 900, aantekeningen (echt)
- Noot
1. Inleiding
Hieronder zijn weergegeven de 25 teksten uit het Egmondse Cartularium van Radboud. De goederenlijst van rond 870 is afzonderlijk en uitgebreider opgenomen. Deze oorkonden uit het Egmondse cartularium zijn ook allemaal opgenomen in het eerste afschrift in het Utrechtse Liber Donationum. Toegevoegd is één tekst uit het Liber Donationum (Nr. 24) die in het Egmondse cartularium ontbreekt. De teksten worden gegeven in de volgorde waarin ze ook in het Egmondse cartularium te vinden zijn, dus anders dan in de Diplomata Belgica waarin ze in chronologische volgorde staan.
Gegeven worden hier telkens de regesten uit Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht van Mr. S. Muller Fz., uit 1895 en uit het Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 van Dr. Mr. S. Muller Fz. en Dr. A.C. Bouman uit 1920. Daarop volgt het regest met de Latijnse tekst uit de Diplomata Belgica – de meest recente uitgave
– van M. Gysseling en A.C.F. Koch uit 1950. Tenslotte wordt gegeven de tekstweergave met commentaar uit Ontspoorde historie van Albert Delahaye (1) uit 1992.
Omdat er precies 26 teksten zijn konden de bij de afzonderlijke aanhalingen behorende noten het eenvoudigst met de letters a-z plus volgnummer worden aangegeven. Ze staan telkens onmiddelijk onder de tekst waar ze bijhoren. Andere noten zijn gegeven in doorlopende nummering en helemaal aan het eind te vinden.
2. Het namenbestand
De lijst van geografische namen uit de oorkonden van het Cartularium van Radboud, met de weinige plaatsingen in Holland-Utrecht, en met de plaatsingen in de Pas-de-Calais, volgt op een afzonderlijke pagina, los van die van de goederenlijst, maar wel naar het voorbeeld daarvan. Voor plaatsen die daar al zijn opgenomen wordt ook een verwijzing opgenomen.
Een vraag die nog weinig is opgeworpen is die naar de identiteit van de vele ondertekenaars van de oorkonden, wat ook aanwijzingen kan opleveren voor de juiste geografische plaatsing. Verreweg de meesten blijven tot dusverre anoniem omdat er in de juiste historisch-geografische omgeving in dit verband nog niet veel onderzoek is gedaan.
3. De ‘oude kern’ : elf oorkonden in chronologische volgorde
De eerste elf oorkonden zijn door Samuel Muller omschreven als de ‘oude kern’ van het cartularium. Er bestaat weinig twijfel over hun echtheid; over nr. 3 is een ‘verdacht’ uitgesproken; de nrs. 4 en 11 zijn voor ‘onecht’ gehouden, en ‘wantrouwen’ bestond er tegenover nr. 6. Deze oordelen, enkel en alleen gebaseerd op tekstkritische vergelijking – historisch-geografische overwegingen zijn nooit in het geding geweest – zijn afdoende weersproken. De historische geografie geeft geen reden om hun echtheid in twijfel te trekken terwijl er ook geen beweegreden voor vervalsing kan worden aangewezen; tenslotte zijn de tekst-kritische argumenten zwak.
a. Cartularium van Radboud, nr. 1, 1 januari 722/723, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 3 :
« 1. Karel Martel schenkt aan het klooster in den burg Trecht het castrum Trecht en de villa Vechten. 722 Januari 1. (a1). »
a1. Wellicht 723 Januari 1, daar de juiste tijd, waarop koning Theoderik IV de regeering aanvaardde, niet bekend is.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 35, p. 25 :
« N°. 35 (723) Januari 1. De hofmeier Karel (Martel) schenkt aan het klooster in den burg Trecht het castrum Trecht en de villa Vechten. »
« Voor de dateering zie No. 31. »
Onder No. 31, p. 22 :
« Theoderik IV kwam aan de regeering 721 Febr. 13. (Zie Levison, Neues Archiv. 35 blz. 38. Ook : J. Depoin, Précision chronologiques sur les règnes de plusieurs Mérovingiens, in : Revue des études historiques. LXXe année (1904), blz. 377 vlgg.) »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 304-305 :
« 173. Herstal, 723 Januari 1 Hofmeier Karel (Martel) schenkt aan het klooster in het castrum Trecht de fisci in en buiten de muren van dat castrum en in het domein Vechten. »
« (De Traiecto) Ego in Dei nomine inluster uir Karolus maiorum domus, filius Pippini quondam, cogitans casum humanę fragilitatis, qualiter peccata possim abluere, et donante Deo ad aeterna gaudia peruenire; idcirco donamus a die presenti per hanc paginam testamenti, et donatum in perpetuo esse uolumus, hoc est ad monasterium quod est infra muros Traiecto castro situm constructum, ubi apostolicus uir domnus et in Xristo pater noster VUillibrordus archiepiscopus sub sanctę conuersationis cęnobitali ordine custos preesse uidetur, omnem rem fisci ditionibus, quicquid in ipso Traiecto castro tam infra muros quam et a foris, cum omnibus adiacentiis uel appenditiis, cum illo pascuę graueningo uel quicquid ibidem fiscus ad presens esse uidetur, omnia et ex omnibus, totum et ad integrum, cum omni re quesita et inquisita; et similiter uillam uel castrum nuncupante Fethna sitam in pago Nifterlaco, cum omni mero et soliditate sua, omnes adiecentias uel appendities tam ad ipsam uillam Fethnam castro uel ętiam ad iam dictum Traiectum castrum ut diximus aspicere uel pertinere uidetur; quantumcumque ad partem fisci uel ad nostram presens esse videtur, cum omni integritate eorum, quicquid dici aut nominari potest, hoc est una cum mansis, terris, casis, domibus, ędificiis, accolabus, litis, mancipiis, campis, pratis, pascuis, siluis, aquis, aquarumque decursibus, greges cum pastoribus utriusque generis sexus,mobilibus et inmobilibus, totum et ad integrum, ut diximus a die presenti ad ipsum monasterium uel ad ipsam casam Dei tradimus atque delegamus perpetualiter in Dei nomine ad possidendum, ita ut ibidem omni tempore pro nostra mercede proficiat in augmentis. Et quicquid exinde patres ante iam dicti monasterii uel rec / tores pro eorum obportunitate facere decreuerint (a2), liberam et firmissimam in omnibus habeant potestatem. Si quis uero, quod futvrum esse non credimus, si nos ipse aut aliquis de heredibus uel proheredibus seu quislibet ulla opposita aut extranea persona qui contra hanc donationem, quam nos pro diuino intuitu et animę nostrę remedio ad instar testamenti fieri et adfirmare decreuimus, uenire aut agere uel eam infringere conauerit, in primis iram Dei cęlestis incurrat et a liminibus sanctorum uel consortio xristianorum efficiatur extraneus, et insuper inferat una cum socio fisco auri libras V, argenti pondera X, coactus exsoluat. Et quod repetit euindicare non ualeat, sed presens donatio ad instar testamenti a me facta, omni tempore firma et stabilis permaneat cum stipulatione subnixa. Actum Harastallio uilla publice in ipsa die kalendarum ianuarii, anno secundo regnante glorioso domno Thiedrico rege. Signum inlustri uiri Caroli maiorum domus, qui hanc donationem fieri et adfirmari rogauit. Signum Carlomanni filii ipsius. Signum Gariaonis. Signum Odonis. Signum Baldrici. Signum Abbonis. Signum Engilbaldi. Signum Adalhardi. Signum Thiedoldi, nepotis ipsius. Signum Bosonis. Signum Widonis. Signum Grimfridi. Ego Ruotbertus subscripsi. Hariradus subscripsi. Audoinus presbiter subscripsi. Chelmoinus subscripsi. Chaldo cancellarius rogatus a Karolo supradicto scripsi et subscripsi. »
a2. deze laatste drie woorden ten dele onleesbaar, aangevuld naar D.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 81-84 :
« Tekst 55 Schenkingen te Traiectum aan Aefternacum : 722, jan. 1 Karel Martel, hofmeier, zoon van Pepijn, schenkt aan het klooster dat beneden de muren van het castrum Traiectum (Tournehem) is gebouwd en waarvan aartsbisschop Willibrord aan het hoofd staat : alle inkomsten uit het (koninklijk) domein in datzelfde Traiectum, zowel binnen als buiten de muren, met alles wat daarbij behoort. Ook de weiden van Greveningo [lees : Graveningo] (Gravelines) met alles wat daarbij behoort. Tevens de villa Fethna, gelegen in de plaats Nifterlaca (Eperlecques), met alle water en grond daarbij behorende, ofwel bij de villa Fethna, ofwel bij het castrum van Traiectum (Tournehem). Dit alles wordt geschonken met inbegrip van de landerijen, gronden, hutten, huizen, gebouwen, leengoederen, velden, weiden, bossen, wateren en waterlopen, kudden met hun herders..., roerende en onroerende goederen tot vrije beschikking van de vaders van het voornoemde klooster. Hij stelt straffen vast voor hen die zich tegen deze schenking verzetten zouden. Gegeven te Herstal. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 1. Nota : Deze oorkonde die, hoewel de abdij geldend, toch in het Cartularium Radbodi werd opgenomen (zie : de stand van zaken, nr. 3, al. 3), is het geboorte-bewijs en de bevestigingsakte voor dat klooster van Willibrord. Zij is tevens de doodsteek voor Echternach, dat in 973 als nieuwe en veelbelovende benedictijner-communauteit ontstond, welke echter in haar tweede eeuw de legende van haar identiteit en continuïteit met de oorspronkelijke Willibrord-abdij uitvond en weldra begon uit te dragen over westelijk Europa, met de foutieve consequenties die daaruit voortkwamen. De vorenstaande schenking was bestemd voor het klooster van Willibrord, dat beneden ergo vlakbij Tournehem was gebouwd; zo dichtbij dat men in het midden liet wát van Fethna bij Tournehem behoorde en wát bij Eperlecques. Het is altijd dé enormiteit geweest uit de gangbare reconstructies, dat men de bisschopszetel van Willibrord te Utrecht plaatste en zijn abdij te Echternach; zodat Willibrord met één been in Holland stond, met het andere 300 km ver weg in Luxemburg. Men moest deze afgrond wel opvullen met de Brabantse mythen. Alleen op deze manier kon de absurditeit van de reconstructie nog wat verdoezeld worden. De bisschopszetel bevond zich te Tournehem, de abdij te Eperlecques. Haar oorspronkelijke naam werd gespeld : AfterIacum of Aefterlacum (after lake, nl. daar waar de rivier de Albis/Aa in het meer uitmondde, dus – landinwaarts gezien – voorbij het meer). Praktisch identiek is de Franse versie : Eperlecques (après lac). Enigszins afwijkend is de waarschijnlijk oudste (Dietse) benaming : Nifterlaca (náást het meer). De ‘l’ van Aefterlacum werd al in de 8e eeuw tot ‘n’, conform een meer voorkomende assimilatie c.q. spraakgebrek. Verdere vereenvoudigingen waren : Efternacum, Aepternacum, Epternacum en Epernacum. Die naam van de door Willibrord gestichte abdij was in al z’n varianten geheel op haar zeer bijzondere landschappelijke (of eerder waterschappelijke) situatie toegespitst. Daarom alleen reeds had men tegen de vereenzelviging van het Luxemburgs klooster met Willibrords oorspronkelijke abdij eenvoudig kunnen aanvoeren dat het eerstgenoemde, qua ambiance, gewoonweg niet beantwoordde aan het signalement van de echte Willibrord-abdij zoals het met naam en toenaam in de akten is vastgelegd. Bij akte van 1 jan. 722 kreeg Willibrords klooster te Eperlecques tevens de weiden van Greveningo (Gravelines). Er is nog geen sprake van een woonplaats. Het woord is een waternaam, die ook in het Nederlandse Grevelingen bestaat. Het duidt een plaats aan waar de zee succesievelijk land aanschuift, aanduwt en forceert. Het woord ‘grevelen’ bestaat niet meer in het Nederlands. In het Limburgs kent men een variant, door letteromzetting ontstaan, namelijk ‘vreigelen’; en een Limburgse ‘vreigelaer’, zoals schrijver dezes er toevallig een is, begrijpt precies de betekenis van het woord Grevelingen. – Het klooster kreeg er alleen de weiden; iets anders was er nog niet in dit gebied dat pas in zijn eerste stratigrafische ontwikkeling was. Het ligt 20 km van de overige goederen uit de akte. Mogelijk heeft Willibrord het gevraagd omdat zijn landingsplaats aldaar hem dierbaar was (zie Nota tekst 26, slot). De villa (of het castrum) Fethna is niet zo duidelijk. Deze plaats schijnt te liggen tussen Tournehem en Eperlecques. Midden tussen de twee plaatsen bevindt zich het gehucht Monnecove (hof van de monniken), dat dan naar alle waarschijnlijkheid een restant zou zijn van het bedoelde Fethna. Tussen beide plaatsen Tournehem en Eperlecques, die maar enkele km van elkaar af liggen, loopt een landweg, die tegenwoordig nog ‘la voyette des moines’ heet : het pad of het weggetje van de monniken. Het is echter vrijwel zeker dat een kopiïst van Egmond, die met de plaats uit de oorkonde niet bekend was, de tekst niet correct heeft overgebracht. Met Fethna is waarschijnlijk de rivier bedoeld die in andere teksten Withea of Huita genoemd wordt. Tussen Fethna en Withea is fonetisch weinig verschil. Withea of Huita is een Germaanse vorm (wit) voor de Albis (Aa), de witte rivier, en duidt dan op de Aa die nabij Eperlecques in het Flevum uitmondde. In andere teksten, waar bijvoorbeeld de term ‘Alechmere fluvium’ (de rivier van het Almere) wordt gebruikt, is ook duidelijk dat men de baai tussen Watten en St.-Omaars eerder bij de rivier dan bij de zeebaai rekende. Na al deze gegevens, die de juiste streek van de oorkonde met volle zekerheid te Tournehem aanwijzen, behoeft nauwelijks meer gezegd te worden dat deze akte nooit bevredigend in Utrecht is verklaard, al heeft men zich in duizend bochten gewrongen. Men kwam er zelfs toe te veronderstellen, neen, als volle waarheid te verkondigen, dat Willibrord ook een abdij in Utrecht had gehad. En zo had men het unicum in de kerkgeschiedenis geschapen dat één abt drie abdijen had : Echternach, Susteren en Utrecht, netjes op één lijn gelegen en waarvan hij er géén ooit bezocht heeft. Enige afschriften van de onderhavige oorkonde geven “Fethna, situm in pago Insterlaco” (tussen het meer) : zie HdF, IV, p. 699; en Van Mieris, Oorkondenboek van Holland, enz., I, pag. I. – Dit betreft evenwel latere kopieën waarin Nifterlaca aldus werd vervangen. Dit ln(s)terlake is geen doublure en zou later een oorspronkelijk toponiem worden om de positie aan te duiden van enige plaats of streek t.o.v. onze Zuiderzee. Maar deze laatste was voorshands niet in het geding : ter plekke en ten tijde van de onderhavige schenking zat men voor de Zuiderzee ruim 200 km te laag [bedoeld : te hoog, dat wil zeggen teveel naar het noorden] en 200 jaar te vroeg : zie teksten 253 en 256. »
b. Cartularium van Radboud, nr. 2, 9 juni/juli 726, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 5 :
« 2. Karel Martel schenkt aan het klooster van St. Salvator en St. Maria (in den burg Trecht) de villa Elst en de andere goederen van Everhard in de gouw Betuwe. 726 Juni 9. »
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 36, p. 26 :
« N°. 36 (726) Juni 9. De hofmeier Karel (Martel) schenkt aan de kerk van St. Salvator en St. Maria te Marithaime in de Betuwe de villa Elst en de andere goederen van Everhard in deze gouw, ten behoeve van bisschop Willibrord. »
« Voor de dateering zie No. 31. »
Onder No. 31, p. 22 :
« Theoderik IV kwam aan de regeering 721 Febr. 13. (Zie Levison, Neues Archiv. 35 blz. 38. Ook : J. Depoin, Précision chronologiques sur les règnes de plusieurs Mérovingiens, in : Revue des études historiques. LXXe année (1904), blz. 377 vlgg.) »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 306-307 :
« 174. Burcht te Zülpich, 726 (Juni of Juli) 9 Hofmeier Karel (Martel) schenkt aan de Sint-Salvatorkerk (te Trecht) en aan bisschop Willibrord en zijn opvolgers, al hetgeen Everhardus, vóór hij de koning der Franken ontrouw werd, had gehad in Merm, in de Villa Elst. »
« (De Eliste) Ego in Dei nomine inluster uir Karolus maiorum domus, filius Pippini quondam, cogitans casum humanę fragilitatis, qualiter peccata abluere possim et donante Deo ad ęterna gaudia peruenire; idcirco trado a die presenti per hanc paginam testamenti pro remedio animę meę, donatumque in perpetuum esse uolo, in loco nuncvpante Marithaime, ubi castrum fuit, ad basilicam quę est constructa in honore Saluatoris Domini nostri Iesu Xristi et beatę / Marię genitricis Dei, sed et beatorum apostolorum Petri et Pauli, omniumque apostolorum, sanctique Iohannis baptistę, uel ceterorum sanctorum, noscitur esse aedificata, quę est sita in pago Batuvua, uilla iuris nostri nuncupante Helistę in ipso loco Marithhaime, quantumcumque ibi habuit uel possedit Euerhardus, dum ipse infidelis regi apparuit et in regis Francorum infidelitate foris patria ad infideles se sociauit, et propter hoc omnes res suas in fisco regali fuerunt redactę, quas gloriosus rex Hildebertus genitori nostro Pippino de suo fisco et ex largitatis suę munere concessit, mihique genitor meus Pippinus iure hereditario in proprietatem concessit, supranominatam uillam Helistę quod alio nomine Marithhaim uocatur, quicquid supradictus Euerhardus ibi possedit, una cum mansis, terris, casis, domibus, siluis, campis, mancipiis utriusque sexus, pratis, pascuis, aquis, aquarumue decursibus, mobilibus et inmobilibus, totum et ad integrum; hęc omnia tradimus ad prefatam ęcclesiam, et quicquid Euerhardus habuit in Batuuua uel possedit, ea ratione ut domnus VUillibrordus episcopus prefatas res in ius et in dominium suum recipiat, suorumque successorum in Dei nomine ad possidendum, ita ut ibidem omni tempore proficiat in augmentum, pro remedio animę meę. Si quis uero, quod futurum esse non credo, contra hanc tradicionis cartam aliquam iniustam interpellationem facere uoluerit, in primitus iram Dei omnipotentis incurrat, et a liminibus sanctae Dei ęcclesię efficiatur extraneus, et git anathematizatus, sitque maledictus eadem maledictione quę descendit super Dathan et Abiron quos terra uiuos absorbuit. Et quod repetit euindicare non ualeat, sed presens traditio ad instar testamenti a nobis facta, omni tempore firma et stabilis permaneat stipulatione subnixa. Actum Tulpiaco castro publico, mense iunio (b1) a VIIII die, anno VI regnante glorioso rege Francorum Theodorico. Signum / Karoli illustris uiri qui hanc traditionem fecit et affirmare rogauit. Signum Saleconis comitis. Signum Folkarii comitis. Signum Bergethosienis comitis. Signum Maginharii comitis. Signum Liudulfi. Signum Odonis. Signum Agilonis. Signum Herigeri comitis. Signum Erkanfridi, qui aduocatus fuit episcopi et hanc traditionem manu propria cum domino suo recepit. Aldo clericus iussus a domino meo Karolo scripsi et subscripsi hanc testamenti cartam, in Dei nomine feliciter, amen. »
b1. D iulio.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 84-85 :
« Tekst 57 Schenking van Oust-Marest aan Willibrord : 726, juni 9 De hofmeier Karel Martel, zoon van Pepijn, schenkt aan de kerk van Marithaime, die gesticht is ter ere van de Salvator onze Heer Jezus Christus, van de H. Maria Moeder Gods, van de apostelen Petrus en Paulus en van Jan de Doper, welke kerk gelegen is in de pagus van Batuva [lees Batuwa] (Béthune) en onder zijn (Karels) rechtsmacht valt en welke genoemd wordt Heliste in dezelfde plaats Marithaime : alles wat Everhardus daar eens in bezit had voordat hij van de koning afgevallen is en zich, in zijn ontrouw aan de koning van de Franken, buiten het vaderland aangesloten heeft bij de ongelovigen. Die goederen waren door koning Childebert (III) aan Karel Martels vader Pepijn gegeven en door Karel in erfrecht verkregen. De genoemde plaats Heliste, die met een andere naam Marithaime wordt genoemd, met alles wat Everhardus daar (in leen) bezat en alles wat Everhardus in de Batuva [lees Batuwa] (Béthune) bezat, ontvangt bisschop Willibrord in recht en in beheer. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 2. Nota : Heliste-Marithaime is Oust-Marest, een dubbeldorp op enige km van Eu bij Abbeville gelegen. De kerk bevindt zich te Marest, precies zoals in de akte staat. Het is een Salvator-kerk, die tot voor kort een bekende bedevaartplaats was. Waarschijnlijk heeft Willibrord deze kerk van Karel Martel gekregen, toen hij wegens de tegenwerking van de Fresones weer eens uit zijn gebied moest wijken. Heliste-Marithaime komt in latere akten of berichten niet meer voor, zodat aangenomen kan worden dat Willibrord deze kerk weer prijsgegeven heeft toen hij naar zijn zetel in Tournehem kon terugkeren. De plaats lag in de Batua en op 95 km van Tournehem; wat kán, daar volgens de beschrijving van Tacitus de Batua een ongeveer rechthoekig landschap was met zijden van ca. 100 tot 120 km waarvan Lugdunum (Leulinghen) en Oppidum Batavorum (Béthune) de hoofdsteden waren. Blijkens de latere gegevens bevatte de Batua enkele honderden plaatsen. De naam Béthune voor de riviér ten zuiden van Dieppe bewijst tenslotte afdoende dat de naam tot daar toe gegolden heeft. De toepassing van deze akte op Elst in de Betuwe was foutief om het simpele feit dat in 726 de Betuwe inclusief Elst niet bestond en voorlopig nog minstens twee eeuwen onder water zou liggen. Dat daar ook van Marithaime nooit enig spoor teruggevonden is, doet de schuif op de deur : zie de teksten 100 en 221. »
c. Cartularium van Radboud, nr. 3, 23 mei 753, Tournehem (echt)
Ook opgenomen onder Cartularium van Radboud, nr. 5, zie ook aldaar.
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 7 :
« 3. Koning Pippin bevestigt de St. Maartenskerk in de wijk Trecht in het bezit van den tiend van alle domeingoederen aldaar. 753 Mei 23 (c1). »
c1. D en B “Traditio Pippini de mancipiis vel de theloneis sub Bonifacio” – L “et de theloneis sub Bonifacio episcopo.” – H “et theloneis sub Bonifacio episcopo” – De oorkonde komt in alle cartulariën nogmaals voor onder N°. 5; ik geef dus ook de varianten van dezen tekst (als E 5 en D 5). Het hoofd luidt in D 5 : “Confirmatio Pippini sub Bonifacio.”
« Over het verdacht zijn van een zinsnede der oorkonde zie : Nederlandsch Archievenblad, 28, blz. 98. »
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 43, p. 36 :
« N°. 43 (753 Mei 23. Koning Pippijn bevestigt de St. Maartenskerk in de wijk Trecht in het bezit van den tiend van alle domeingoederen aldaar (c2). (Verdacht). »
c2. De oorkonde komt in alle cartulariën nogmaals voor onder No. 5; wij geven hier dus ook de varianten van dezen tekst (als A 5 en B 5.
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 308-309 :
« 175. Palatium te Verberie, 753 Mei 23 Koning Pippijn bevestigt de Sint-Maartenskerk te Trecht in het bezit van haar tienden. »
« Volgens o [= OB Sticht Utrecht] is deze oorkonde verdacht wegens de inderdaad bevreemding wekkende zinsnede ideo et quod Pippinus rex Francorum ad ipsa casa Dei concessit. Zie ook Nederlandsch Archievenblad, XXVIII (1919-1920), 98-99. »
« Het Cartularium Radbodi bevat twee afschriften van deze oorkonde. Daar de tweede verjongde taalvormen bevat, wordt het hier afzonderlijk uitgegeven (B’). »
« B Pippinus rex Francorum uir inluster. Si peticionibus sacerdotum in omnibus non negamus, Dominum exinde retributorem habere confidimus. Ideoque uenerabilis uir Bonefacius archiepiscopus nobis expeciit ut confirmationem de rebus aecclesię suae sancti Martini, quae est constructa in uico qui dicitur Treiecto super fiuuium Reno, eo quod Pippinus donauit sancto Martino seu Carlus uel Carlomannus, ideoque et quod Pippinus rex Francorum ad ipsa casa Dei concessit uel ad illo episcopatu, ut omnem decimam de terra seu de mancipia aut de toloneo uel de negotio aut undecumque ad partibus fisci census sperare (c3) uidebatur, sicut diximus, omnia decima partem, ad ipsa casa Dei sancti Martini, quem domnus Bonefacius archiepiscopus custos preesse uidetur, concessimus uel confirmamus in luminaribus seu in stipendiis monachorum uel canonicorum, qui ibidem gentiles ad xristianitatem conuertunt et Domini misericordia ipsos conuersos quem habent doceant, iuxta quod alii xristiani eorum xristianitatem conseruant, et in eorum perceptiones continere uidentur; que antecessores nostri sepedicti Pippinus et Carlus uel Karlomannus ad ipsa casa Dei per eorum instrumenta condonauerunt, iuste et rationabiliter nos per nostram confirmationem et gratante animo concessimus uel confirmamus cognosciter. Et ut hęc auctoritas confirmationis nostrae firmior habeatur et per tempora melius conseruetur, manus nostrę signaculis subter eam de / creuimus roborare. Signum Pippini gloriosi regis. Widmarus iussus recognoui et subscripsi. Datum quod fecit mense maio, die XXIII, anno secundo regni ipsius gloriosi regis. Actum Virmeria palacio publico, in Dei nomine feliciter. »
c3. C yperare.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 179-180 :
« Tekst 137 Oorkonde van Pepijn voor de kerk van Tournehem : 753, mei 23 Pepijn (III), koning van de Franken, bevestigt op verzoek van aartsbisschop Bonifatius de rechten en bezittingen van de kerk van St. Martinus, die gesticht is in de plaats Traiectum (Tournehem) aan de rivier de Renus (Schelde [lees : Hem]), zoals voorheen door Pepijn II en Karel Martel geschonken aan diezelfde kerk waarvan de aartsbisschop Bonifatius nu de “custos” (beheerder) is. Die rechten omvatten de tienden uit het land en de bedrijven, uit de tol, de handel en uit alles wat tot het domein behoort. Zij dienen voor de kaarsen en stipenden van de monniken of kanunniken, die het volk tot het christendom bekeren of de bekeerden verder onderwijzen en aansporen in het geloof te volharden. Hij bevestigt wat zijn voorgangers Pepijn en Karel Martel aan die kerk geschonken hebben. De akte is uitgegeven te Verberie (bij Compiègne). Bron : Cartularium van Radboud, nrs 3 en 5. Nota : Nogmaals, de eindeloze discussie onder de Nederlandse historici, of Bonifatius in kerkrechtelijke zin al dan niet de opvolger van Willibrord is geweest (zie tekst 72), had totaal geen zin, daar Bonifatius als pauselijk legaat van Gerrnania wel degelijk kon optreden in de zaken van het bisdom Traiectum. In deze akte wordt hij “custos” genoemd, bestuurder of beheerder, of als men wil zaakwaarnemer. Van Gregorius, eerste duidelijk benoemde Ordinarius na Willibrord, wordt gezegd dat hij zich niet tot bisschop liet wijden, althans niet zolang Bonifatius leefde (zie tekst 63). In deze akte treedt Bonifatius op als waarnemend bisschop, daar de zetel in feite vacant was. Bovendien was het bisdom nog niet in de normale kerkelijke hiërarchie ingeschakeld. Willibrord was als aartsbisschop volledig onafhankelijk en direct aan de paus ondergeschikt, een instituut dat de Kerk al lang kent, met name i.v.m. het latere “in partibus infidelium” (in gebieden van ongelovigen). Wat wij de laatste 100 jaren met eigen ogen in Afrika en andere missie-gebieden hebben zien gebeuren : het pionieren van een bisschop met een paar zendelingen tot aan de uiteindelijke organisatie van een ‘regionale Kerk’. Precies hetzelfde heeft zich voorgedaan bij de christianisering van westelijk Europa. Het is onjuist bij die eerste periode in termen van een zodanige hiërarchie te denken als pas tot stand kon komen in een verder stadium. De vermelding “monniken of kanunniken” is in deze context van het hoogste belang voor de verdere geschiedenis van het bisdom en zijdelings ook voor de abdij van Willibrord. Kanunniken zijn de priesters die een bisschoppelijke kerk bedienen. Kloosterlingen van Eperlecques konden, voor zover zij deze functies uitoefenden, zonder bezwaar zo genoemd worden. Er zijn echter meer dan voldoende aanwijzingen dat al spoedig ook seculiere priesters, naar alle waarschijnlijkheid ingeborenen van de streek, aan het missiewerk hebben deelgenomen : en vooral daarop slaat wel de toevoeging “of kanunniken”. Door het slinkend aandeel van regulieren moest de abdij snel aan betekenis inboeten en diende zij tenslotte op geestelijk plan alleen nog tot asiel in zware tijden (zoals in de dagen van Widukind : zie tekst 169) en tot incidentele huisvesting voor meest seculiere priesters. Het is dan ook waarschijnlijk dat, na Gregorius (en Albricus?), de bisschopszetel verder alleen door seculieren werd ingenomen, terwijl de abdij haar bestaansreden enkel nog vond in het beheer van de abbatiale bezittingen. »
d. Cartularium van Radboud, nr. 4, ca. 753, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 9 :
« 4. Koning Pippin bevestigt de St. Maartenskerk (in de wijk Trecht) in het bezit van immuniteit voor al hare goederen. (752-768.) (d1). »
d1. D “Regale preceptum Pippini sub Bonifacio de rebus ecclesie sancti Martini.”
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 40, p. 33 :
« N°. 40 (751 Dec 13 - 754 Juni 5. Koning Pippijn bevestigt de St. Maartenskerk (in de wijk Trecht) in het bezit van immuniteit voor al hare goederen. »
« Zie over de verheffing van Pippijn tot koning : Tangl, Die Epoche Pippins, Neues Archiv. 39 blz. 259 vlg. en : Sepp, Wann wurde Pippin König, Hist[orisches]nn wurde Pippin Kön. Jahrb[uch]nn wurde Pippin Kön. d. Görresges. 38 blz. 535. De uitdrukking “Traiectenis episcopus” (hoewel deze niet in de eerste plaats; deze titel wordt aan Bonifatius ook gegeven : M.G. Epistolae III No. 109) en het vermelden van eene kerk te Utrecht onder Chlothachar (I) doen Hauck, Kirchengesch[ichte]nn wurde Pippin Kön. I blz. 401 Noot 4 twijfelen aan de echtheid van dit stuk, dat door Rettberg, Kirchengesch[ichte]nn wurde Pippin Kön. II blz. 527 voor onecht was verklaard. Tangl neemt het echter op het voetspoor van Sickel op onder de echte diplomata (M.G. Dipl. Karol. I No. 5). De echtheid is waarschijnlijk gemaakt door Gosses, Bijdr[agen]nn wurde Pippin Kön. Vad[erlandsche]nn wurde Pippin Kön. Gesch[iedenis]nn wurde Pippin Kön. 4e R[eeks]. IX blz. 213 vlg. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 310 :
« 176. (einde 751-754 Juni 5; misschien 753) Koning Pippijn bevestigt de Sint-Maartenskerk (te Utrecht) in haar immuniteit. »
« De datum a quo is die van de troonsbestijging van Pippijn (cf. B. Krusch, Chronologica regum Francorum stirpia Merowingicae, SS. rer. Mer., VII, 508, waar ook de literatuur tot 1920); de datum ad quem is die van de dood van Bonifacius. Men gaf dikwijls de datum 753 aan deze oorkonde, omdat toen de paralleloorkonde n° 175 aan de Utrechtse kerk werd gegeven. Hauck (Kirchengeschichte Deutschlands, I(6) (Leipzig, 1922), 409, n. 5) trok de echtheid van deze oorkonde in twijfel. F. W. Rettberg (Kirchengeschichte Deutschlands, II (Göttingen, 1848), 527) hield haar zelfs voor onecht. Namen als Sickel (Reg., 213 P 6), Böhmer en Mühlbacher (34, n° 70 [68]), Tangl (MG DD Karol., I, 7), Bresslau (Handbuch der Urkundenlehre, I (1912), 371) en Gosses (in Verspreide Geschriften, bezorgd door F. Gosses en J. F. Niermeyer (Groningen-Batavia, 1946), 120) waarborgen haar echtheid. »
« Pippinus rex Francorum. Notum sit omnibus agentibus nostris tam presentibus quam et futuris. Principalis quidem clementię cunctorum decet accommodare aurem benignam, precipue quę per compendium animarum a precedentibus regibus parentibus nostris ad loca aecclesiarum probamus esse indulta, deuota debemus mente perpendere, et congrua beneficia, ut mereamur ad mercedem participis, non negare sed robustissimo iure nostris oraculis confirmare. Igitur apostolicus uir et in Xristo patri Bonifacius urbis (d2) Traiectensis episcopus, clementiae regni nostri suggessit, eo quod antecessores nostri uel parentes, Clotharius quondam rex et Theodebertus quondam, per eorum auctoritates, eorum manu superscriptas, de uillis ęcclesię sancti Martini, quod ad presens possidebat, uel quod a Deo timentibus hominibus ibidem inantea delegabant, integra inmunitati concessissent, ut nullus index publicus ad causas audiendum uel freda exigendum, nec mansiones aut paratas faciendum, nec fideiussores tollendum, nec homines ipsius ęcclesię de qualibet causa distringendum, nec ulla redibitione requirendum, ingredere non debeant. Vnde et ipsa preceptione iam dicti principes, seu et confirmatione illorum regum uel eorum manibus roboratas, antedictus pontifex Bonifacivs nobis ostendit relegendas, et ipsum beneficium circa eandem aecclesiam sancti Martini, sicut a supradictis principibus fuit indultum, modemo tempore asserit esse conseruatum. Sed pro affirmantis studio petiit celsitudinem nostram, ut hoc denuo circa eandem supra memoratam ęcclesiam sancti Martini, nostra debuerit auctoritas generaliter confirmare. Cuius peticionem pro reuerentia ipsius, ut mereamur ad / mercedem sociare plenissimam, uoluntara (d3) uisi fuimus prestitisse uel in omnibus confirmare cognoscite. Precipientes ergo iubemus ut sicut constat ab antedictis principibus de uillis prefatę ęcclesie domni Martini integra inmunitate absque introitum iudicum fuit concessum, ita et inantea auxiliante Domino inspecte priorum principum auctoritates omnimodis conseruentur, et neque uos, neque iuniores successoresque uestri, nec ullus quislibet de iudiciaria potestate, in uillas antedictę ęcclesie, quas moderno tempore ubicumque in regno nostro noscuntur, uel inantea a Deo timentibus hominibus ibidem fuerint conlatę, aut conlaturę, tam de ingenuis (d4) quam de seruientibus, uel de qualibet natione hominum, in predictis ipsius aecclesię uillis commanentibus, quod legitime ad ipsum episcopatum uel ad ipsam ęcclesiam sancti Martini legitimo redibent mitio, nec ad causas audiendum, nec fideiussores tollendum, nec mansiones aut paratas faciendum, nec homines ipsius ecclesię de qualibet causa distringendum, nec ulla redibitione requirendum, ibidem ingredere non presumatis; sed sicut ipsa beneficia ab iam dictis principibus ad supra nominatam ęcclesiam fuit indultum et usque nunc conseruatum, ita et deinceps conseruetur. Qualiscumque superfluus per hanc nostram auctoritatem generaliter confirmatam in Dei nomine perhennem muniat inconuulsam, et quicquid exinde fiscus noster poterat sperare, illuminaribus aecclesię in perpetuum proficiat in augmentis. Et ut hęc auctoritas tam presentibus quam et futuris temporibus Deo adiutore possit constare, subter eam manu propria decreuimus roborare. Signum gloriosi Pippini regis Francorum. Winiramnus iussus recognoui. »
d2. urbus naar D, in C vervangen door een leemte van één woord.
d3. laatste letter opduidelijk; men verwacht uoluntarie.
d4. C ingeniis.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 104-105 :
« Tekst 72 Voorgeschiedenis van de kerk te Traiectum (Tournehem) : ca. 753 [Met het oog op deze reeds aan Willibrords komst voorafgegane kerkelijke aanwezigheid in Traiectum (Tournehem) richtte Bonifatius zich ook tot koning Pepijn, waarop deze met de volgende verklaring antwoordde] : Pepijn, koning van de Franken, maakt bekend dat Bonifatius, bisschop van Traiectum (Tournehem), zich tot hem heeft gewend met oorkonden van koning Chlotarius en van koning Theodebertus, om die te herlezen en te bevestigen. In die oorkonden, door deze beide (koningen) ondertekend, hadden zij “villae” aan de kerk van St. Martinus geschonken, die onder de volle immuniteit van de kerk vielen. Bonifatius heeft gevraagd, een en ander voor nu en de komende tijd te bevestigen, wat Pepijn doet. Hij bevestigt de rechtsmacht van de kerk in alle villae van de kerk en verbiedt alle functionarissen daar inbreuk op te maken, ofschoon hij dit (verbod) eigenlijk overbodig vindt. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 4. Nota : Naar aanleiding van deze oorkonde heeft zich een totaal overbodige en zelfs misleidende discussie ontwikkeld, of Bonifatius al dan niet de opvolger van Willibrord is geweest op de zetel van Traiectum (Tournehem). De beide partijen benaderden het probleem vanuit de 20e-eeuwse opbouw van de kerkelijke hiërarchie; en zaten er derhalve al fundamenteel naast. De redetwist had nog minder zin daar Bonifatius twee titels had om als bisschop van Traiectum op te treden. Aangezien hij in de oorkonde bisschop van Traiectum wordt genoemd, moet aangenomen worden dat hij op dat moment als zodanig fungeerde. Maar bovendien was hij legaat voor Germania, wat hem niet alleen de bevoegdheid gaf maar zelfs de plicht oplegde om als bisschop op te treden waar een zetel vacant was. Overigens zegt Bonifatius in zijn brief aan de paus, dat hij een nieuwe bisschop voor Traiectum (Tournehem) aangesteld en gewijd had (zie tekst 124). Voor het punt hier in kwestie, is de datering van de vermelde vroegere Austrasische koningen doorslaggevend : Theodebert II (595-612) en Chlotarius II (613-628). De kerk van Traiectum (Tournehem) had dus een voorgeschiedenis van ten minste ca. 80 jaren vóór de komst van Willibrord. Dat Bonifatius aan Pepijn de desbetreffende akten kon voorleggen, bewijst te meer, dat deze inderdaad op Tournehem betrekking hadden, ongeacht of het destijds om een bisschopskerk dan wel om een parochiale kerk was gegaan. »
e. Cartularium van Radboud, nr. 5, 23 mei 753, Tournehem (echt)
Ook opgenomen onder Cartularium van Radboud, nr. 3, zie ook aldaar.
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 11 :
« 5. Koning Pippin bevestigt de St. Maartenskerk in de wijk Trecht in het bezit van den tiend van alle domeingoederen aldaar. 753 Mei 23. Zie : Cartularium van Radbod. N°. 3. »
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310 : niet afzonderlijk opgenomen.
Diplomata Belgica, opgenomen als variant onder nr. 175 (zie voor het regest aldaar) :
« B’ Pippinus rex Francorum uir illuster. Si peticionibus sacerdotum in omnibus non negamus, Dominum exinde retributorem habere confidimus. Ideoque uenerabilis uir Bonifacius / archiepiscopus Ilobis expeciit ut confirmationem de rebus ecclesię suę sancti Martini, quę est constructa in uico qui dicitur Traiecto super fluuium Reno, et quod Pippinus donauit sancto Martino seu Carlus uel Carlomannus, ideoque et quod Pippinus rex Francorum ad ipsam casam Dei concessit uel ad illum episcopatum, ut omnem decimam de terris seu de mancipiis aut de toloneis uel de negotiis aut undecumque apartibus fisci census sperare uidebatur, sicut diximus, omnia decima partem, ad ipsam casam Dei sancti Martini, in qua domnus Bonifacius archiepiscopus custodem preesse, concessimus uel confirmamus, in luminaribus seu in stipendiis monachorum uel canonicorum, qui ibidem gentiles ad xristianitatem conuertunt, et Domini misericordia ipsos conuersos quos habent doceant, iuxta quod alii xristiani eorum xristianitatem conseruant, et in eorum perceptiones continere uidentur, quod antecessores nostri sepedicti Pippinus et Karlus uel Karlomannus ad ipsam casam Dei per eorum strumenta condonauerunt, iuste et rationabiliter nos per nostram confirmationem ei gratanti animo concessimus uel confirmamus cognoscite. Et ut hęc auctoritas confirmationis nostrę firmior habeatur et per tempora melius conseruetur, manus nostrę signaculis subter eam decreuimus roborare. Signum Pippini gloriosi regis Francorum. VUidmarus iussus recognoui. Datum quod fecit mense maio, die XXIII, anno secundo ipsius gloriosi regis. Actum Virmeria palatio publico, in Dei nomine feliciter. »
Ontspoorde historie, niet afzonderlijk opgenomen.
f. Cartularium van Radboud, nr. 6, 1 maart 769, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 11 :
« 6. Koning Karel (de Groote) bevestigt de St. Maartenskerk in de wijk Trecht in het bezit van den tiend van alle domeingoederen aldaar. 769 Maart 1 (f1). »
f1. Hoofd in D : “Confirmatio Karoli sub Gregorio.”
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 45, p. 38 :
« N°. 45 (769 Maart 1. Koning Karel (de Groote) bevestigt de St. Maartenskerk in de wijk Trecht in het bezit van den tiend van alle domeingoederen aldaar. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 312 :
« 177. Palatium te Aken, 769 Maart 1 Koning Karel (de Grote) bevestigt de Sint-Maartenskerk te Trecht in haar tienden. »
« Het wantrouwen van Retberg (Kirchengeschichte Deutschlands, II, 533 en n. 44) werd door j [= Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310] terecht bestreden. »
« Carolus gratia Dei rex Francorum uir illuster. Si peticionibus sacerdotum in omnibus non negamus, Dominum exinde retributorem habere confidimus. Ideoque uenerabilis uir Gregorius * episcopus * confirmationem bonę memorię domni genitoris nostri Pippini quondam regis de rebus ęcclesie suę sancti Martini, quę est constructa in uico * Traiecto super fluuium Hreni, nobis protulit relegendam de rebus quod antecessores nostri, / Pippinus anterior seu Carolus uel Karlomannus, itemque et prefatus ętiam genitor noster ad ipsam casam Dei concesserunt uel ad illud episcopaturn, ut omnem decimam de terris seu de mancipiis aut de toloneis uel de negotiis aut undecumque ad partes fisci census sperare uidebatur, sicut diximus, omnem decimam partem, ad ipsam casam Dei sancti Martini * condonauerunt uel confirmauerunt, ut in luminariis seu * stipendiis monachorum atque canonicorum, qui ibidem gentiles ad xristianitatem conuertuntur, et Domini misericordia ipsos conuersos quos habent doceant, iuxta quod alii xristiani eorum xristianitatem conseruant. Vnde et prefatus Gregorius nobis petiit, ut ipsam confirmationem renouare deberemus, quod et libenti animo uisi fuimus et fecisse. Propterea per hanc preceptionem nostram decernimus atque iubemus, ut quicquid antecessores nostri sepedicti * ad ipsam casam Dei per eorum instrumenta (f2) condonauerunt, iuste et rationabiliter * per nostram denuo confirmationem, absque alicuius contradictionis, memoratus pontifex Gregorius ad ipsam casam Dei habeat indultum atque concessum. Et ut hęc auctoritas confirmationis nostre firmior habeatur, uel per tempora melius conseruetur, manus nostrę signaculis subter eam decreuimus roborare. Signum Caroli gloriosissimi regis. Data kalendis martii, anno primo regni nostri. Actum Aquis palatio publico. »
f2. C strumenta; in door 12e-eeuwse hand voorgevoegd.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 192 :
« Tekst 148 Karel de Grote over Tournehem : 769, maart 1 Koning Karel van de Franken bevestigt – op verzoek van bisschop Gregorius en onder zijn overlegging van de oorkonden van Pepijn, Karel Martel en diens voorganger Pepijn – de schenkingen van zijn vader Pepijn en van Karel Martel aan de kerk van St. Martinus, die gesticht is in de plaats Traiectum (Tournehem) aan de rivier de Renus (Schelde [lees : Hem]). Hij bevestigt het recht op de tienden uit alle voorheen genoemde goederen tot het gestelde doel, namelijk om tot beneficie te dienen voor de monniken en kanunniken die er de heidenen tot het christendom bekeren. De koning bekrachtigt de oorkonde met zijn teken. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 6. Nota : Gregorius heet in deze bevestigingsakte zonder meer bisschop. Maar Echternach kent hem enkel als “Gregor van Utrecht, Abt” (Grundherrschaft I, 1, p. 488) en laat tegelijk Willibrord als abt aansluitend opgevolgd worden door ene Adalbertus (739-776) met een record-ambtsstaat van 37 jaren (Quellen; p. 4), aldus een potsierlijke situatie scheppend van een bisschopszetel zonder bisschop en een abt zonder abdij ! Vermoedelijk had Gregorius vanaf 739, naast schola en bisdombestuur (onder Bonifatius), ook de abdij onder zijn hoede : de eerste betrouwbare akte waarin aldaar de genoemde Adalbert optreedt, is van 757 ! »
g. Cartularium van Radboud, nr. 7, 8 juni 777, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 12 :
« 7. Koning Karel (de Groote) schenkt aan de St. Maartenskerk in het Oude Trecht de villa Leusden, vier bosschen aan de Eem, de kerk Upkirika bij Dorestad, het ripaticum op de Lek en een eiland tusschen Rijn en Lek. 777 Juni 8 (g1). »
g1. Hoofd in D : “Traditio Karoli de Lisiduna sub Albrico”
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 48, p. 41 :
« N°. 48 (777 Juni 8. Koning Karel (de Groote) schenkt aan de St. Maartenskerk in het Oude Trecht de villa Leusden en vier bosschen aan de Eem, en aan de kerk Upkirika boven Dorestad honderd roeden (pertica) grond om de kerk, het ripaticum op de Lek en een eiland tusschen Rijn en Lek. »
« Zie over dit stuk : Nederlandsch Archievenblad. 28 blz. 99. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 313-314 :
« 178. Palatium te Nijmegen, 777 Juni 8 Koning Karel (de Grote) schenkt aan de Sint-Maartenskerk in het oude Trecht [en aan de Sint-Maartenskerk te Duurstede] een aantal met name genoemde goederen en het ripaticum op de Lek. »
« Carolus, gratia Dei rex Francorum et Longabardorum ac patricius Romanorum. Si enim ex his, quę diuina pietas nobis affiuenter largire dignata est, locis uenerabilibus concedimus, hoc nobis ad aeternam beatitudinem procul dubio pertinere confidimus. Igitur compertum sit omnium fidelium nostrorum magnitudini, qualiter donamus ad basilicam sancti Martini, quę est constructa Traiecto Ueteri subtus Dorestato, ubi uenerabilis uir Albricus presbiter atque electus rector preesse uidetur, hoc est uilla nostra nuncv / pante Lisiduna in pago qui uocatur Flethite super alueum Hemi, cum omni integritate uel adiacentiis seu appendiciis suis, id est tam terris, mansis, domibus, aedificiis, mancipiis, siluis, campis, pratis, pascuis, aquis, aquarumue decursibus, mobilibus et inmobilibus, omnia et ex omnibus, quantumcumque VUiggerus comes ibidem per nostrum beneficium tenuit, ętiam et forestes illas quorum uocabula sunt Hengistscoto, Fornhese, Mocoroht, VUidoc, quę sunt de ambas partes Hemi. Similiter donamus ad ęcclesiam sancti Martini quę est super Dorestad constructa et appellatur Vpkirika, de omnique parte centum perticas de terra, ut omni tempore predicta basilica spacium terrę centum perticas habere debeat, et cum ripaticum illum super Lokkia, et insulam illam prope ipsam aecclesiam ad partem orientalem inter Hrenum et Lokkiam. Hęc uero omnia tradimus a die presente ad prefata sancta loca perpetualiter ad possidendum. Ideo hanc preceptionem auctoritatis nostrę conscribere iussimus, ut ab hac die tam memoratus Albricus presbiter siue sui successores qui fuerint rectores eiusdem sancti loci, predicta loca ad opus iam dictę ęcclesię habeant, teneant, regant, gubernent, atque disponant, et quicquid exinde ad profectum ipsius sancti loci facere elegerint, liberum perfruantur arbitrium. Et nullus quislibet de iudiciaria potestate, aut qualibet persona predicto Albrico presbitero neque successoribus suis de iam dictis rebus inquietare, aut contra rationis ordinem uel calumpniam generare quoque tempore non presumat, sed per nostrum largitatis preceptum predictas basilicas iure ualeant obtinere firmissimum. Et ut hęc auctoritas firmior habeatur uel diuturnis temporibus conseruetur, manu propria subter eam decreuimus roborare, uel de anulo nostro iussimus sigillare. Signum Karoli gloriosissimi regis. Data VI idus ivnii, anno VIIII eiusdem gloriosi regis. Actum Niumaga palacio publico, in Dei nomine feliciter. »
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 216-218 :
« Tekst 174 Schenking aan Traiectum door Karel de Grote : 777, juni 8 Karel de Grote, koning van de Franken, schenkt aan de kerk van St. Martinus in Vetus Traiectum (Tournehem), (8 km) west (lees : zuid) van Dorestad (Audruicq) en waar de priester (bisschop) Albricus als gekozen “rector” de bestuurder is : zijn villa Lisiduna in de pagus die Flethite (van het Flevum) wordt genoemd, aan de rivier de Hem, met alles wat daarbij behoort..., al wat graaf Wiggerus van de koning in leen had. Daartoe behoren ook vier bossen, wier namen zijn : Hengistcoto, Fornhese, Mocoroth, Widoc, die gelegen zijn aan beide zijden van de Hem. Ook bestemt hij 100 bunders land voor de kerk te Ubkirika (Nortkerque), (3 km) noord (lees : west) van Audruicq. Voorts schenkt hij (aan de eerstgenoemde kerk) een oeverland langs de rivier de Lokkia (Loquin) alsook het eiland ten oosten (lees : ten noorden) van diezelfde kerk gelegen tussen de Renus (hier : Almere) en de Lokkia (de Hem ?!). – De priester Albricus en zijn opvolgers zullen dit voor eeuwig bezitten en besturen. De akte is uitgegeven te Noyon in het koninklijk paleis (zie ook afb. op blz. 231). Bron : Cartularium van Radboud, nr. 7. Nota : De term Vetus Traiectum hoort in deze akte niet thuis. Hij werd pas na 857 ingevoerd, toen bisschop Hunger voor de Noormannen had moeten vluchten en hij na zijn terugkeer niet meer in Tournehem kon zetelen. Toen sprak men terecht van Vetus (oud) Traiectum, tevens om aan te geven dat het bisdom nog altijd als dat van Traiectum werd beschouwd. De kopiïst van eeuwen later begreep dit niet en heeft verschillende malen Vetus Traiectum in akten gezet waar deze naam chronologisch nog niet past. Dorestadum is Audruicq. Naast deze beide principale plaatsnamen Vetus Traiectum en Dorestadum bevat de akte nog een tiental andere geografische aanduidingen die men (eveneens) nooit in Nederland heeft gevonden; namen die onmiskenbaar Romaans zijn en dus in Nederland moeilijk hebben kunnen bestaan; die echter in Frankrijk vlak bij elkaar met volstrekte trefzekerheid aangewezen kunnen worden; maar die men ondanks alles links laat liggen en waar het “Bronnenboek van Nijmegen” (nr. 21) alleen Traiectum en Dorestadum uit durft citeren, de andere tien gladweg overslaande, om tenslotte het publiek nog te kunnen wijsmaken dat deze akte in Nijmegen werd uitgegeven. Lisiduna is Licques op 8 km zuid-west van Tournehem. De uitgang (-dunum) wijst op een fort of versterking. Licques ligt op een steile heuvel, die van alle kanten uit het landschap oprijst. Dit is een betere dan mijn eerder gegeven verklaring, waar ik het achtervoegsel -duna van duin afleidde. – Flethite is de gouw van het Flevum of Almere. – De Hem, de rivier die langs Tournehem stroomt, draagt nog altijd deze naam. – Hengistcoto is Ecottes op 3 km noord van Licques, voorheen als Agincota en onder andere vormen bekend. – Fornhese is Yeuse of West-Yeuse op resp. 5 en 6 km noord-west van Tournehem. Een van de beide plaatsen zal ‘Vóór-Yeuse’ geheten hebben. – Mocoroth is het bos Mottehault onder de gemeente Wissocq. – Dit laatste is het Widoc van de oude akte. De plaatsen zijn inderdaad, precies zoals de akte zegt, aan beide zijden van de Hem gelegen. De vier bossen in deze akte genoemd, zijn door de geschiedenis van Tournehem op een merkwaardige manier bevestigd. In de middeleeuwen was de stad nog in het bezit van vier bossen die tot gerief van de inwoners dienden. Wel kan niet bewezen worden dat het die uit de akte geweest zijn. Maar een restant van dit gebruik bestaat vandaag nog, daar de gemeente gratis hout aan de inwoners ter beschikking stelt die zich daarvoor opgeven, wat hoogstwaarschijnlijk het laatste teken is van een zeer oud historisch gegeven. Het gaat natuurlijk om brandhout. Ubkirika, die intrigerende plaats vlak bij Dorestadum, waarover al honderden volkomen overbodige bladzijden zijn geschreven, is al evenmin in Nederland gevonden. Alle moeilijkheden waren in één klap opgelost toen de geniale vondst werd gedaan dat de plaats met kerk en al was weggespoeld door de Lek; en toen kon men weer vrolijk verder ! Maar de ‘vermiste’ is Nortkerque op 3 km west van Audruicq. Nort- staat gelijk met boven (Ub-) : de plaats wordt immers aangeduid als ‘boven’ Dorestad gelegen. Ook hier moet men de west-oriëntatie in de gaten houden, die niet alleen ‘noord’ noemde wat nu ‘west’ heet, maar die ook ‘boven’ noemde wat nu ‘links-naast’ zou moeten heten. Overigens had Ubkirika, indien het benoorden Wijk bij Duurstede lag, wel bijzonder knap moeten laveren om in de Lek op drift te kunnen raken ! De twee laatste items uit deze schenkings-oorkonde (het oever- land en het eiland) moeten wel nabij Traiectum gezocht worden, gezien de verwijzing daarbij naar de Lokkia (Loquin) : een zijriviertje van de Hem waarin het enkele km zuid-west van dat Traiectum uitmondt. Het gaat dus niet om de te Wijk-bij-Duurstede beginnende Lek, die pas in de 11e eeuw ‘boven water kwam’ en de ‘Lecke’ werd gedoopt. Toch heeft, weer eeuwen later, het ‘Lokkia (of Loccha) = Lek’ beslist stevig bijgedragen tot de mythe ‘Wijk bij Dorestad’ (zie verder tekst 254). En wat het eiland in kwestie betreft : ter plaatse kan men aan het bodemprofiel ten westen van Tournehems kerk nog duidelijk vaststellen dat – bij de waterstanden van de 8e eeuw – de genoemde rivieren, t.w. de Hem-Lokkia en anderzijds het Almere (als één der Ostia Rheni), het tussenliggend hogere terrein tot een waar eiland maakten. Deze akte, uitgegeven in het koninklijk paleis van Niumaga (Noyon), is altijd aangevoerd als “het bewijs” dat de nieuwe residentie die Karel de Grote na zijn kroning in Noviomagus bouwde, in Nijmegen lag. Na de twaalf gemiste plaatsen uit deze akte blijft er van dat argument niets, maar dan ook niets meer over. »
h. Cartularium van Radboud, nr. 8, 18 maart 815, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 61 :
« 8. Keizer Lodewijk (de Vrome) bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van den tiend van alle domeingoederen aldaar, van de voogdij over de mannen der kerk en van vrijdom van lasten te Dorestad. 815 Maart 18 (h1). »
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 56, p. 61 :
« N°. 56 815 Maart 18. Keizer Lodewijk (de Vrome) bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van den tiend van alle domeingoederen aldaar van van de voogdij over de mannen der kerk, met name te Dorestad. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 314 :
« 179. Palatium te Aken, 815 Maart 18 Keizer Lodewijk (de Vrome) bevestigt de Sint-Maartenskerk in het Oude Trecht in haar tienden en in de exemptie van een belasting, giscot genaamd, ten behoeve van de onder haar bescherming staande en de te Duurstede wonende lieden, alsmede in enkele andere voorrechten. »
« In nomine Domini Dei et Saluatoris nostri Iesu Xristi. Hludovuicus diuina ordinante prouidentia imperator augustus. Imperialem celsitudinem decet predecessorum suorum pie facta, non solum inuiolabiliter conseruare, sed ętiam censę suę auctoritate confirmare. Vnde nouerit industria seu sagacitas omnium fidelium nostrorum tam presentium quam et futurorum, quia Hrikfredus uenerabilis uir ueteris Traiecti ecclesię episcopus, que est constructa in honore sancti Martini confessoris uel ceterorum sanctorum, detulit mansuetudini nostę quasdam auctoritates constitutionis, qualiter domnus et genitor noster Karolus bonę memorię piissimus imperator et auus noster Pippinus et antecessores eorum, ad ipsam ęcclesiam concessissent omnem decimam de mancipiis, terris et de teloneis uel de negotio uel de omni re, undecumque ad partem regiam fiscus teloneum accipere aut exigere uidebatur, et ut homines eiusdem ecclesię sub mundeburdo et tuitione ipsius aecclesię existerent; necnon et in ripis in Dorestado, ut nec bannum nec fredum aut coniectum quę ab ipsis giscot uocatur contingere aut exactare presumeret, et quisquis ex negotiatoribus in eorum ripas intrare uoluissent, nullam contentionem ex hoc eis fecisset, nec mansiones in eorum domibus sine permissu eorum accipere auderent, nec eorum res dum aduixerint auferre, aut post mortem eorum contingere, nec ullo modo eis in aliqua re calumpniam generare quis presumeret, qui in illa decima parte uel sub mundeburdo aecclesię sancti Martini consistunt; videlicet ut sicut illi de illis nouem partibus aliquid accipere aut usurpare nec uelint nec possunt, ita et procuratores rei publicę de eadem decima parte accipere aut usurpare ad fiscum non presumant; qualiter presul ipsius aecclesię cum omni clero secure atque quięte residens, liberius atque quietius eidem clero et populo sibi subiecto alimoniam ministrare et luminaria in eadem sede con / cinnare, atque gentiles qui ad xristianitatem conuertuntur alere et docere possit. Ob firmitatem tamen rei postulauit nobis predictus episcopus, ut paternum seu predecessorum nostrorum regum morem sequentes, huiuscemodi nostę autoritatis preceptum, ob amorem Dei et reuerentiam sancti Martini, circa ipsam ęcclesiam fieri censeremus. Cuius peticioni libenti animo aurem accommodare placuit et per hanc nostram auctoritatem confirmare, ut omnem decimam tam de mancipiis quamque de terris aut de teloneo aut de negotio uel undecumque ad partem regiam ius fisci censum exigere debet, uel de omnia quę supra scripta sunt, quis contingere aut iniustam interpellationem facere presumat, sed sicut a domno imperatore et auo nostro et antecessoribus regibus et a nobis per hanc nostram auctoritatem constitutum est atque confirmatum, ita omni tempore inuiolabiliter conseruetur atque custodiatur; quatenus ipsos seruos Dei qui ibidem consistunt cum eorum pontifice, et illos quos a gentili ritu ad Xristi ueram conuerterint fidem, pro nobis, coniuge proleque nostra et omni populo xristiano iugiter Domini misericordiam exorare delectet. Et ut hęc autoritas ab omnibus melius credatur et diligentius conseruetur, manu propria subscripsimus et anuli nostri inpressione signari iussimus. Signum Hludovuici serenissimi imperatoris. Data XV kalendas aprilis, anno secundo Xristo propicio imperii domni Hliudovuici piissimi augusti, indictione VIII. Actum Aquisgrani palatio regio, in Dei nomine feliciter, amen. Helisachar recognouit. »
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 219 :
« Tekst 176 Lodewijk de Vrome over Tournehem en Audruicq : 815, maart 18 Keizer Lodewijk de Vrome bevestigt op verzoek van Ricfredus, bisschop der kerk van Vetus Traiectum (Tournehem) die gebouwd is ter ere van St. Martinus, de schenkingen van zijn vader Karel de Grote en zijn grootvader Pepijn over de verlening van de gehele tienden uit de bedrijven, landen, de tol en de handel van alle zaken op het koninklijk domein; tevens (bevestigt hij) dat alle mensen van de kerk onder de voogdij en bescherming van die kerk staan. De bisschop heeft verzocht dat de vrijdom van tol ook zou gelden op de oevers te Dorestadum (Audruicq) zodat zij (die mensen) niet onderworpen worden aan het “giscot” voor goederen die daar voor hen worden aangevoerd. De keizer verleent dit ook en bevestigt een en ander. Gegeven in het paleis van Aken. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 8. Nota : In de lange reeks van soortgelijke vorstelijke oorkonden is deze de eerste die aan het bisdom immuniteit – m.n. vrijdom van tol – óók toekent voor een bepaald gebied buiten zijn territorium. Tegen het eind van de eeuw was deze immuniteit uitgebreid tot Daventre (Desvres) en Thiele (Tilques) en tenslotte tot elke plaats waar iemand van het bisdom zich ophield binnen de grenzen van het bisdom : zie tekst 220 (242?, 260? [twee Utrechtse vervalsingen]). De strekking van bovenstaande oorkonde is niet dat het bisdom de gehele handel van Dorestadum (Audruicq) in handen zou krijgen of de tienden daarvan, doch alleen dat de kerk van Tournehem en de mensen die onder haar stonden ook dáár de onderhavige tolvrijheid zouden genieten. – “Giscot” betekent geen geschot of huisbelasting (wat een latere vervalste Utrechtse oorkonde ervan maakt : zie tekst 248) doch een lig-, kade- of aanvoergeld voor de te lossen goederen, wat de tekst van de oorkonde trouwens zegt en wat ook de juiste betekenis van het woord “giscot” is, afgeleid van het Latijnse “gestare” = aanvoeren, neerleggen, zelfs letterlijk : ter markt brengen. »
i. Cartularium van Radboud, nr. 9, 18 mei 854, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 16 :
« 9. Koning Lodewijk (de Duitscher) bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van immuniteit voor al hare goederen. 854 Mei 18 (i1). »
i1. Hoofd in D : “Confirmatio Lodowichi sub Hungero”
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, No. 68, t.a.p., p. 75 :
« 854 Mei 18. Koning Lodewijk (de Duitscher) bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van immuniteit voor al hare goederen. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 323-324 :
« 185. Palatium te Frankfort, 854 Mei 18 Koning Lodewijk (de Duitser) bevestigt de Sint-Maartenskerk in het Oude Tricht in de haar door keizer Lodewijk (de Vrome) verleende immuniteit. »
« De echtheid van deze oorkonde werd door P. Kehr in MG DD Germ. Karol., I, 95, door Böhmer-Mühlbacher, I, n° 1367 en door Brom, I, 13, n° 65 gehandhaafd tegen TH. Sickel, Beiträge zur Diplomatik, in Sitzungsberichte der philosophisch-historischen Classe der kaizerlichen Akademie der Wissenschaften, XXXVI (Wenen, 1861), 387-388. »
« In nomine sancę et indiuiduę Trinitatis. Hludouuicus diuina fauente clementia rex.Cum peticionibus sacerdotum Dei iustis et rationabilibus diuini cultus amore fauemus, superna nos gratia muniri non diffidimus. Nouerit interea industria seu utilitas omnium fidelium nostrorum, tam presentium quam et futurorum, quia Hungerus ueteris Traiecti ęclesię * episcopus, quę est constructa in honore sancti Martini confessoris / et aliorum sanctorum, obtulit obtutibus nostris autoritatem inmunitatis domni et genitoris nostri bonę memorię Hludovuici piissimi augusti, in qua erat insertum, quod non solum idem domnus et genitor noster, uerum etiam predecessores eius reges uidelicet Francorum, eidem aecclesię, cui ipse Hungerus auctore Deo preest, sub tuitione et defensione eorum, cum omnibus sibi subiectis et rebus uel hominibus ad se pertinentibus uel aspicientibus, consistere fecerant, et eorum inmunitatum auctoritatibus actenus ab inquietudine iudiciarię potestatis, eadem munita atque defensa fuisset ęclesia. Sed pro rei firmitate postulauit nobis predictus * episcopus, ut paternum seu predecessorum nostrorum regvm morem sequentes, huiuscemodi nostrę inmunitatis preceptum erga ipsam aecclesiam inmunitatis atque tuitionis gratia, ob amorem Dei et reuerentiam ipsius sancti loci, circa ipsam aecclesiam fieri censeremus. Cuius peticioni libenter assensum prebuimus, et hoc nostrę auctoritatis preceptum fieri decreuimus; per quod precipimus atque iubemus, ut nullus iudex publicus, neque quislibet ex iudiciaria (i2) potestate, aut nullus ex fidelibus nostris, in ęclesias aut loca uel agros seu reliquas possessiones, quas moderno tempore in quibuslibet pagis uel territoriis infra dicionem regni nostri iuste et rationabiliter memorata tenet uel possidet ęcclesia, uel ea que deinceps iure ipsius sancti loci uoluerit diuina piętas augeri, ad causas audiendas, aut freda exigenda, aut mansiones uel paratas faciendas, uel fideiussores tollendos, aut homines ipsius aecclesię tam ingenuos quam et seruos super terram ipsius commanentes iniuste distringendos, neque ullas redibitiones aut inlicitas occasiones requirendas, nostris et futuris temporibus ingredi audeat uel ea quę supra memorata sunt penitus exigere presumat. Sed liceat memorato presuli suisque successoribus res predictę ecclesię cum omnibus sibi subiectis sub tuitionis atque inmunitatis nostrę defensio / ne quieto ordine possidere, et nostro fideliter parere imperio, atque pro incolomitate nostra, coniugis ac prolis, seu etiam tocius regni a Deo nobis conlati, et eius clementissima miseratione per inmensum conseruandi, una cum clero et populo sibi subiecto Domini inmensam misericordiam exorare. Et quicquid de prefatis rebus aecclesię ius fisci exigere poterat, * integrum eidem concessimus ecclesię, scilicet ut perpetuo tempore ei ad peragendum Dei seruicium, augmentum et supplementum fiat. Hanc itaque auctoritatem ut pleniorem in Dei nomine optineat uigorem, et a fidelibus sanctae Dei aecclesię et nostris diligentius conseruetur, manu propria subter firmauimus et anuli nostri impressione * signari iussimus. Signum domni Hludouuici piissimi regis. Hadebertus subdiaconus ad uicem Radleici recognoui. Data XV kalendas ivnii, anno XXI domni et serenissimi regis Hludouuici in orientali Francia regnante, indictione II. Actum Franconofurd palatio regio, in Dei nomine feliciter, amen. »
i2. C iudicaria.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 247 :
« Tekst 202 Bevestiging der immuniteit van Tournehem : 854, mei 18 Koning Lodewijk de Duitser bevestigt op verzoek van Hunger, bisschop van de kerk van Vetus Traiectum (Tournehem), die gebouwd is ter ere van St. Martinus : de immuniteit, verleend door zijn vader Lodewijk de Vrome en diens voorgangers de Frankische koningen, welke immuniteit geldt voor alle personen en zaken die onder de voogdij en de bescherming van de kerk staan. De kerk is onttrokken aan elke rechterlijke macht. Hij bevestigt dit opnieuw en voegt eraan toe, dat niemand zich op de gronden van de kerk mag vestigen. De oorkonde is uitgegeven in het paleis van Frankfurt. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 9. Nota : Zie de opmerking bij de oorkonde van 21 maart 846, tekst 188. Weer komt het nieuwe element te voorschijn, namelijk het verbod om gronden van de kerk in bezit te nemen, wat ook erop wijst dat het bisdom niet meer in staat was zijn bezit aan landerijen en andere vaste eigendommen effectief te beheren en dat het de hulp van de koning moest inroepen om te bereiken dat derden ervan afbleven. »
j. Cartularium van Radboud, nr. 10, 24 juni 869, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 18 :
« 10. Koning Zwentibold bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van den tiend van alle domeingoederen aldaar, van de voogdij over de mannen der kerk en van vrijdom van lasten te Dorestad, Deventer, Tiel en andere plaatsen. 896 Juni 24 (j1). »
j1. Hoofd in D : “Confirmatio Zuentibolchi sub Odilboldo”
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 88, p. 94 :
« (896) Juni 24. Koning Zwentibold bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van den tiend van alle domeingoederen aldaar, van de voogdij over de mannen der kerk en van vrijdom van lasten te Dorestad, Deventer, Tiel en andere plaatsen. »
« De indictie en het regeeringsjaar van koning Zwentibold wijzen op het jaar 896 »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 326 :
« 187. Palatium te Nijmegen, 896 Juni 24 Koning Zwentibold bevestigt de Sint-Maartenskerk in het Oude Trecht in haar tienden en in de exemptie van een belasting, giscot genaamd, ten behoeve van de onder haar bescherming staande lieden zowel te Duurstede als te Deventer, te Tiel en elders. »
« In nomine sanctę et indiuiduę Trinitatis. Zuentibolchus gratia diuina rex. Cum peticionibus sacerdotum iustis et rationabilibus diuini cultus amore fauemus, superna nos gratia muniri non diffidimus. Qua propter nouerit industria seu utilitas omnium fidelium nostrorum, tam presentium quam et futurorum, qualiter Odilbaldus Traiectensis ęcclesię ueteris uenerabilis episcopus, quę est constructa in honore sancti Martini confessoris et aliorum Dei sanctorum, obtulit obtutibus nostris * auctoritatem inmunitatis domni et parentis nostri Hludovvici piissimi augusti, in qua erat insertum, qualiter domnus et genitor suus Karolus, bonę memorię clementissimvs imperator, et auus suus Pippinus rex, et antecessores eorum, ad ipsam aecclesiam concessissent omnem decimam de mancipiis, terris et de teloneis uel de negotio et de omni re undecumque ad partem regiam fiscus (j2) teloneum accipere aut exigere uidebatur, et ut homines eiusdem ecclesię sub mundburdio / et tuitione ipsius aecclesię consisterent; necnon * in ripis Dorestado, ut nec bannum nec fredum uel coniectum quem ab ipsis giscot uocatum esse comperimus, contingere aut exactare presumeret; et quisquis ex negotiatoribus in eorum ripas intrare uoluissent, nullam eis contentionem ex hoc * fecissent, nec mansiones (in) eorum domibus sine permissu (j3) eorum accipere auderent, nec eorum res dum * uixerint auferre aut post mortem eorum contingere, nec ullo modo eis in aliqua re calumpniam generare quis presumeret, * qualiter presul ipsius ecclesię * liberius * eidem clero et populo sibi subiecto alimoniam ministrare et luminaria in ipsa sede concinnare, atque gentiles qui ad xristianitatem conuertuntur alere et docere possit. Hęc rogauit celsitudinem nostram iam dictus episcopus, ut ob nostrę mercedis augmentum illi concedissemus, ut ipsam legem quam in Dorestadio antecessores nostri reges uidelicet et augusti, antecessoribus suis presulibus scilicet et episcopis, ad iam nominatam sanctam Traiectensem ęcclesiam concesserunt, in omnibus huic sanctae Traiectensi sedi, ob amorem Dei et reuerentiam sancti Martini, in Dauantre scilicet et Tialę uniuersisque aliis locis in ipso episcopatu consistentibus, concedissemus. Cuius peticioni libenti animo aurem accommodare placuit, et per hanc nostram auctoritatem confirmare, ut sicut in Dorestadio in terris sancti Martini residentibus uel cum nauibus adripantibus aut ibi commanentibus, nec teloneum aut coniectum seu mansionaticum aut fredus a ministerialibus nostris exigetur, sic in Dauentra uilla et Tialę omnibusque aliis locis in terris et possessionibus eiusdem Traiectensis aecclesię consistentibus uel commanentibus, de cetero ab exactoribus nostris non expetentur. Sed hęc omnia ob mercedis nostrę augmentum aeternęm remunerationem in ius et dominationem iam dicte Traiectensis aecclesię redeant, ut sanctus Martinus, in cuius ueneratione ista contulimus, pro nobis dignetur intercedere, ut ueniam peccatorum nostrorum a Domino / mereamur habere. Et quicumque hanc donationem nostram infringere aut immutare per maliuolentiam temptauerit, in iram omnipotentis Dei et sancti Martini se incurrere sciat. Et ut * uerius credatur et diligentius conseruetur, manu propria nostra subtus hoc confirmauimus et sigillo assignari nostro iussimus. Signum domni Zuentibolchi gloriosissimi regis. VUaldgerus notarius ad uicem Radbodi archicancellarii recognouit. Data VIII kalendas iulii, anno incarnationis DCCCXCVI (j4), indictione XlIII, anno uero regni domni Zuentibolchi secundo. Actum Niumaga palatio regio (j5), in Dei nomine feliciter, amen. »
j2. naar d; CD fisci.
j3. naar d; CD permissa.
j4. naar D; CD foutief DCCCXC.
j5. C regali palatio.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 259-260 :
« Tekst 220 Immuniteit naar Audruicq, Desvres en Tilques : 896, juni 24 Koning Zwentibold bevestigt op verzoek van Odilbald, bisschop van Vetus Traiectum (Tournehem) : de rechten door Lodewijk de Vrome, keizer Karel de Grote en diens vader Pepijn verleend, namelijk alle tienden uit de bedrijven, de landerijen, de tol en de handel en uit alles wat tot het koninklijk domein behoort. Dit geldt ook voor de oevers van Dorestadum (Audruicq) / “necnon et in ripis Dorestadum”. De bisschop heeft tevens gevraagd dat alles wat de koningen aan de kerk in Dorestadum (Audruicq) ook verleend hadden, mag gelden voor Daventria [lees : Daventre] (Desvres) en Thiele [lees : Tialę] (Tilques) en in alle andere plaatsen van het bisdom. Gegeven in het koninklijk paleis van Noyon. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 10. Nota : De zetelplaats Traiectum (Tournehem) was in 857 verloren gegaan; het bisdom héétte nog dat van Tournehem (nu terécht ‘Vetus’). De bisschop heeft echter op verschillende plaatsen geresideerd, te Audruicq, te Desvres en te Tilques, waarvan blijkens de akte Audruicq de voornaamste plaats was. De bisschop vroeg voor de kerk en de gelovigen dat zij op deze plaatsen dezelfde immuniteit zouden genieten als voorheen te Tournehem. Nadat Dorestadum naar Nederland was gehaald, werd de mythe van Willibrord te Utrecht door de merkwaardige drievoudige doublure van Daventria, Dorestadum en Thiele (Deventer, Duurstede, Tiel) helemaal beklonken. Voor tekst en vertaling van het “necnon et in ripis...” : zie tekst 242 [zie onder Cartularium van Radboud, nr. 14]. »
k. Cartularium van Radboud, nr. 11, 9 juli 914, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 20 :
« 11. Koning Conrad I bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van de immuniteit. 914 Juli 9 (k1). »
k1. Hoofd in D : “Confirmatio Zuentibolchi sub Odilboldo”
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 94, p. 99 :
914 Juli 9. « Koning Koenraad I bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van de immuniteit. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 328-329 :
« 188. Weilburg, 914 Juli 9 Koning Koenraad (I) bevestigt, op verzoek van Udo en van graaf Waldger, de Sint-Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van de immuniteit. »
« In nomine sanctae et indiuiduę Trinitatis. Chuonradus diuina auxiliante clementia rex. Cum peticionibus sacerdotvm iustis et rationabilibus diuini cultus amore fauemus, remunerationem huius rei a Xristi misericordia expectamus. Quo circa notum fieri uolumus omnibus s[anctae] (k2) Dei aecclesię fidelibus tam presentibus quam futuris, Radbodonem uenerabilem episcopum ueteris Traiecti aeclesię, quę est constructa in honore sancti Martini confessoris aliorumque sanctorum, suggessisse maiestati nostrę per quosdam nobis familiares, ut constituta regum qui nos precesserunt, quibus prefata ęcclesia nobiliter ampliata atque ditata, scripto renouari iuberemus, idemque scriptum nominis nostri signo nostręque imaginis sigillo cum nostrę manus inscriptione firmaremus. Cuius peticioni, quam per Udonem consanguineum nostrum, VUaldgerumque comitem nobis obtulerat, libenter aurem accommodantes, regali auctoritate statuimus firmiterque iubemus, ut ab hac die et deinceps, sicut in ceteris immunitatibus antecessores nostri, reges uidelicet uel imperatores, ęcclesiis Dei concesserunt, ita et nos in omnibus rebus inmunitatis predictę sanctę Dei aecclesię concedimus et jure perpetuo delegamus. Hanc itaque auctoritatem, ut nostris successorumque nostrorum temporibus inuiolabilem obtineat / firmitatem, manu propria subter firmauimus et sigilli nostri inpressione iussimus roborari. Signum domni Chvonradi serenissimi regis. Salomon cancellarius ad uicem Pigrimi archicapellani recognoui. Data VII idus iulii, anno incarnationis Domini DCCCCXIIII, indictione II, anno uero regni gloriosissimi regis Chuonradi tertio. Actum apud VVilinaburg, in Dei nomine feliciter, amen. »
k2. gat in het perkament.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 265-266 :
« Tekst 230 Laatste oorkonde voor de kerk van Traiectum : 914, juli 8 [lees : 9] Koning Koenraad I (keizer) bevestigt op verzoek van Radboud, bisschop van Vetus Traiectum (Tournehem), de statuten van de vorige koningen, welk verzoek deze heeft laten doen door Odo, bloedverwant van de koning, en graaf Waldgerus. Vanaf heden en in het vervolg zal de kerk de immuniteit genieten zoals die door de vroegere koningen en keizers was verleend. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 11. Nota : Men lette allereerst op de algemene terminologie waarin de oorkonde is gesteld : geen enkel concreet punt uit de vroegere privilegie-brieven is erin vermeld, geen enkele specificatie van de bezittingen, tienden, tolvrijheid enz. die in de vorige privileges toch de essentie vormden. Dat was ook niet de bedoeling, daar de oorkonde reeds van ver te herkennen is als een politiek document, getuige het feit dat Odo, een bloedverwant van de koning, en graaf Waldgerus het verzoek van bisschop Radboud aan de koning hadden voorgelegd. Met andere woorden : hij heeft dat niet zelf gedaan uit vrees nul op het rekest te krijgen. De akte houdt dan ook geen voorrecht in voor de kerk van Traiectum, doch betekende een persoonlijke immuniteit voor Radboud, die zich in zijn ballingschap veilig wilde stellen tegen nog verdergaande maatregelen. Het tijdstip waarop hij deze bescherming vroeg en verkreeg, wijst ook in deze richting. De strijd om Lotharingen nam in hevigheid toe en allerwege worden de rekeningen gepresenteerd. Vorenstaande oorkonde heeft dan ook geen enkel gevolg gehad voor het bisdom Traiectum. Bovendien is het een grote vraag (die men geneigd is ontkennend te beantwoorden) of Radboud in de streek van Tournehem en Boulogne wel echt de bisschoppelijke functie heeft uitgeoefend. Merkwaardig is immers dat in zijn Cartularium, waarin hij alle oude akten van Tournehem verzamelde, geen woord te vinden is over hetgeen hijzelf als bisschop heeft gedaan of bereikt. Zou hij al zo bescheiden zijn geweest om niet over zichzelf te praten, dan moeten zich bij het besturen van de kerk en het beheer van haar bezittingen toch zaken hebben voorgedaan die het vastleggen waard waren. Het lijkt derhalve juister te concluderen dat Radboud voor zijn verder onderhoud een beneficie heeft gekregen waar geen daadwerkelijk ambt meer achter stond. Deze figuur is een normale in de Kerk : emeritus-bisschoppen kregen (en krijgen nog) bij het verlaten van hun zetel een nieuwe titel, veelal aan oude historische sinds lang niet meer bestaande bisdommen uit het Oosten of Noord-Afrika ontleend, met eventueel een beneficie waarop zij in geval van nood beroep kunnen doen voor hun onderhoud. »
4. Twee toevoegingen aan de ‘oude kern’
Op de ‘oude kern’ volgen twee verdere oorkonden. Er bestaan geen redenen om hun echtheid in twijfel te trekken. De reden waarom ze van de voorafgaande worden afgezonderd is alleen gelegen in de niet-chronologische volgorde waarin ze op de voorafgaande oorkonden volgen.
l. Cartularium van Radboud, nr. 12, 2 januari 858, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 21 :
« 12. Koning Lotharius II schenkt aan het Utrechtsche Sticht het klooster Berg aan de Roer. 858 Januari 2 (l1). »
l1. Hoofd in D : “Traditio Lotharii de Berg”. In B met eene hand der 14e eeuw daarboven : “Odellenberg apud Roremunde.” Deze oorkonde ontbreekt in H.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 70, p. 78 :
« 858 Januari 2. Koning Lotharius II schenkt aan het Utrechtsche Sticht het klooster Berg aan de Roer. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 325-326 :
« 186. Klooster Prüm, 858 Januari 2 Keizer Lotharius (II) schenkt aan de kerk te Trecht het klooster Berg aan de Roer. »
« In nomine omnipotentis Dei et Domini nostri Iesu Xristi. Hlotharius diuina preueniente clementia rex. Si locis diuino cultui mancipatis quippiam muneris confirmamus, id nobis procul dubio ad ęternam beatitudinem nanciscendam adfuturum esse confidimus. Igitur comperiat omnium fidelium sanctę Dei ecclesię et nostrorum presentium scilicet et futurorum induetria, quia ex relatu Guntharti sacri palacii nostri gummi capellani et Hungarii uenerabilium episcoporum didicimus, quod Traiec[tensi]s (l2) ęcclesia, quę in honore Xristi confessoris Martini constructa esse dinoscitur, barbarica inminente nequicia pęne destructa et ad nihilum redacta sit, canonicique olim in ea Domino militantes passim per diuersa loca quidam dispersi, quidam etiam (l3) interempti sint. Hac denique maxima incumbente necessitate deprecati sunt celsitudinem nostram, ut memoratę sanctę sedi infra regnum nostrum quietum et pacificum locum ad consolationem et refugium canonicorum tribueremus. Quorum saluberrimis et sincerissimis suggestionibus pro amore Domini protectoris nostri ob emolumentum ętiam ac remedium animę aui nostri Hludouuici et pię memorię genitoris nostri Hlotharii quondam augustorum, necnon genitricis nostrę Hermengardę, seu pro salute nostra regnique stabilitate, libentissimum prebentes assensum, hos clementię nostrę apices fieri iussimus, per quos in pago Maso super fluuium Rure monasterium in honore sancti Petri constructum quod Berg nuncupatur, ad prefatam sedem Traiectensem sub omni / integritate tradimus, ei per omnia tempora ad consolationem et tutamentum rectorum eiusdem sedis uel cleri famulaturum conferimus, quatinus presignati serui Dei nostra precepta (l4) liberali munificentia eos Domini misericordia pro nostra et predecessorum patrum nostrorum salute libentius exorare delectet. Et ut hęc nostrę traditionis seu piętatis largitio per futura tempora inuiolabilis perseueret, manu propria subter eam firmauimus et anuli nostri inpressione adsignare iussimus. Signum Hlotharii gloriosi regis. Daniel notarius recognoui, scripsi et subscripsi. Data IIII nonas ianvarii, anno Xristo propicio regni domni Hlotharii gloriosi regis tertio, indictione VI. Actum Prumia monasterio, in Dei nomine feliciter, amen. »
l2. gat in het perkament
l3. naar D; C et non.
l4. c uit r.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 118-120 :
« Tekst 78 Naders nog over Hungers vluchtoord : 858, jan. 1 [lees : 2] Koning Lotharius II (van Lotharingen) verklaart van bisschop Gunter, kapelaan van het paleis, en van bisschop Hunger vernomen te hebben dat de kerk van Traiectum (Tournehem) door het geweld van de barbaren (Noormannen) bijna volledig verwoest en tot niets is gebracht en dat de kanunniken die er voorheen God dienden, deels gedood en deels over verschillende plaatsen verspreid zijn. Hierom vragen zij dat aan de zetel (van het bisdom) een rustige en veilige plaats in zijn rijk mag worden toegewezen tot troost en toevlucht voor de ‘kanunniken’. Daarom geeft hij in de gouw van de “Maas” (Mosariorum) bij de rivier de Rura (lees : Sura = Sauer) aan de zetel van Traiectum (Tournehem) het klooster dat daar is gesticht ter ere van St. Petrus en dat “Berg” wordt genoemd, zodat de dienaren van God dit kunnen gebruiken. De akte is opgemaakt en uitgegeven in de abdij van Prüm. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 12. Nota : De aanleiding tot de vlucht van de bisschop was het feit dat de Noormannen in november of december 857 Traiectum (Tournehem) veroverden en verder in bezit hielden tot aan het einde van hun beheersing van het gebied. In dit verband is het weer een sluitend gegeven, dat ook ter plekke de regionale historici precies op het jaar 857 de verovering plaatsen van Tournehem door de Noormannen. In Nederland en Utrecht zijn de Noormannen nooit geweest. Bisschop Hunger van Tournehem vluchtte naar de abdij van Prüm. Lotharius II gaf hem een onderkomen, namelijk het klooster van “Berg aan de Sura” als toevluchtsoord voor de kanunniken die tegelijkertijd met de bisschop mee waren gevlucht. De term kanunnik wijst al aan dat ’t geen kloosterlingen waren; ook overigens spreekt de oorkonde alleen over het bisdom en nergens over de abdij van Willibrord of over broeders van die abdij. Bisschop Hunger is weer naar zijn bisdom teruggekeerd doch niet meer naar Tournehem. Hij en zijn opvolgers resideerden voortaan te Daventria(Desvres) of te Dorestadum (Audruicq). Nadien hoort men niets meer van het klooster Berg in verband met Traiectum (Tournehem). Het is inderdaad vrijwel zeker dat in de oorspronkelijke akte heeft gestaan : “Berg aan de Sura”, de Sauer, waarvan de 13e-eeuwse of nóg latere kopiïst van Egmond, die deze rivier niet kende, maar Rura (de Roer) maakte; te meer omdat bij die rivier het klooster van St.-Odiliënberg lag, waarvan hij meende dat dit het klooster “Berg” was. Dit leidde later weer tot de conclusie, dat St.-Odiliënberg bezit van het bisdom Utrecht was, wat pas geponeerd kon worden nadát het Cartularium van Radboud (dat voor deze episode de enige authentieke bron is) door Utrecht gekopieerd was. St.-Odiliënberg is nooit bezit van Utrecht geweest; ’n enkele oorkonde die dit naar de schijn leek te zeggen, kan juist gemakkelijk doorzien worden als een poging van Utrecht om St.-Odiliënberg te claimen. Het klooster van “Berg” was echter toegewijd aan de heilige Petrus; dat van St.-Odiliënberg aan de heilige Odilia. De term “Petersberg”, later af en toe gebruikt om de identiteit tussen die twee te bewijzen, is van zeer jonge makelij. Na de terugkeer van bisschop Hunger spreken de teksten niet meer over Berg, zodat vrijwel zeker is dat dit klooster enkel als tijdelijke verblijfplaats voor de bisschop en zijn clerus bedoeld was en dat het niet in bezit is geweest van het bisdom Tournehem. Leest men de oorkonde met dit inzicht, dan blijkt zij precies dit en niet méér te zeggen : namelijk dat de bisschop en zijn geestelijkheid het klooster mochten “gebruiken”. Al wat nadien over Utrecht en St.-Odiliënberg is aaneengeregen, was derhalve vier maal misgegrepen : de plaats van de zetel is fout; de naam van het klooster is fout; het zogenaamd bezit is fout; en ook was het fout, niet op te merken dat het maar een tijdelijke situatie is geweest. Dat uit zo’n opeenstapeling van fouten, weer andere volgen, zullen wij zien bij de verbinding van Plechelmus met Oldenzaal, een der merkwaardigste gevolgen van de legenden rond St.-Odiliënberg : zie de teksten 94, 96 en 246. Het is echter wél mogelijk, ja – gezien de oude naam en gehandhaafde patronaten – heel waarschijnlijk hoewel niet strikt te bewijzen, dat het tijdelijk onderkomen van Hunger c.s. (toevalligerwijs) identiek was met het meer dan een eeuw later (weerom) leegstaande klooster (ook aan de Sauer) hetwelk in 973 werd ingericht voor de gloednieuwe benedictijner-communauteit onder de naam Aefternacum (Echternach) (zie tekst 75, al. 2). Met deze veronderstelling kon overigens Echternach moeilijk zelf aankomen zonder zijn late oorsprong te onthullen en zodoende zijn ‘broodnodige’ pretentie te verspelen van door Willibrord gesticht te zijn. De wijze waarop Theoderich, proost van Echternach en ingenieus uitvoerder van Theofrieds ‘geestelijk’ testament, in een brief van 1192 aan keizer Hendrik VI (Wampach, Quellenband, nr. 215) de ‘prae-historie’ van zijn klooster probeert op te vullen en naar Willibrord terug te voeren, is dan ook hoogst onbevredigend. Om die aansluiting te bereiken laat Theoderich de monniken van de abdij (welke Willibrord in eigen persoon, op ca. 350 c.q. 300 km afstand van zijn bisschopszetel – Tournehem c.q. Utrecht – gesticht zou hebben) ruim 110 jaar na Willibrords dood door een horde wilde kanunniken verdreven worden; om deze laatsten vervolgens, 125 jaren nadien, op hun beurt door monniken te laten worden verjaagd : monniken die, van generatie op generatie (!), heel deze tussentijd ernaar liepen te smachten opnieuw in hun klooster intrek te nemen. Het verhaal is te enen male onmogelijk, met name wat die monniken en boze kanunniken betreft. Met – na de dood van Willibrord – een (grotendeels aflopend) bestaan van 110 jaar, gevolgd door een niet-bestaan van 125 jaren, is een abdij wel uitgeteld. En de voornaamste oorzaak van de ondergang was hier het stagneren der toestroming van Angelsaksische zendelingen, die aanstoot namen aan de bekeringsmethoden der Karolingers; terwijl tegelijk de uit de prediking voortgekomen autochtone priesters terecht verkozen onder hun eigen mensen te werken en te leven (zie tekst 170, al. 2). M.a.w., de monniken zijn niet uitgedréven maar uitgebléven. Daar had ook geen lieve Echternach aan kunnen helpen. En de ‘kanunniken’ waarover Theoderich laatdunkend schrijft, verzorgden dan toch maar een overgroot deel van de zielzorg. Het ontbrak er nog aan, dat de heer proost zijn anti-kanunniek verhaal zou opgestoken hebben van een tekst over het verblijf van Hunger en zijn helpers in wat later Echternach is gaan heten ! »
m. Cartularium van Radboud, nr. 13, 21 maart 845/846, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 22 :
« 13. Keizer Lotharius I bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van immuniteit voor al hare goederen. 846 Maart 21 (m1). »
m1. Hoofd in D : “Preceptum immunitatis Lotharii imperatoris”.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 66, p. 72 :
« 845 Maart 21. Keizer Lotharius I bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van immuniteit voor al hare goederen. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 320 :
« 183. Palatium te Aken, 845 Maart 21 Keizer Lotharius (I) bevestigt de Sint-Maartenskerk in het Oude Tricht in het bezit van de immuniteit. »
« In nomine Domini nostri Iesu Xristi aeterni. Hlotharius diuina ordinante prouidentia imperator augustus. Cum peticionibus sacerdotum Dei iustis et rationabilibus diuini cultus amore fauemus, superna gratia muniri non diffidimus. [Nou]erit (m2) interea industria sen utilitas omnium fidel[ium nostrorum t]am presentium qvam et futurorum, quia Hegiha[rdus u ]eteris Treiecti aecclesię uocatus episcopus, quę est constructa in honore sancti Martini confessoris et aliorum sanctorum, obtulit obtutibus nostris auctoritatem immunitatis domni et genitoris nostri bonę memoriae Hludovvici piissimi augusti, in qua erat insertum, quod non solum idem domnus et genitor noster, uerum etiam predecessores eius reges uidelicet Francorum, eidem ęcclesię, cui ipse Heginardus autore Deo preest, sub tuitione et defensione eorum cum omnibus sibi subiectis et rebus uel hominibus ad se pertinentibus uel aspicientibus, consistere fecerant, et eorum immunitatum autoritatibus actenus ab inquietudine iudiciarię potestatis eadem munita atque defensa fuisset ęcclesia. Sed pro rei firmitate postulauit nobis predictus uocatus episcopus, ut paternum seu predecessorum nostrorum regum morem sequentes, huiusmodi nostrae immunitatis preceptum erga ipsam ęcclesiam immunitatis atque tuitionis gratia, ob amorem Dei et reuerentiam ipsius sancti loci, circa / ipsam ęcclesiam fieri censeremus (m3). Cuius peticioni libenter adsensum prebuimus et hoc nostrę auctoritatis preceptum fieri decreuimus, per quod decernimus atque iubemus ut nullus index publicus iudiciaria potestate aut ullus ex fidelibus nostris, in ęcclesias aut loca uel agros sev reliquas possessiones, quas moderno tempore in quibuslibet pagis aut territoriis infra dicionem imperii nostri iuste et rationabiliter memorata tenet uel possidet ęcclesia, uel ea quę deinceps iure ipsius sancti loci uoluerit diuina piętas augeri, ad causas audiendas aut freda exigenda aut mansiones uel paratas faciendas uel fideiussores tollendos aut homines ipsius ęcclesiae tam ingenuos quam et seruos super terram ipsius commanentes iniuste distringendos, neque ullas redibitiones aut inlicitas occasiones requirendas, nostris et futuris temporibus ingredi audeat uel ea quę supra memorata sunt penitus exigere presumat. Sed liceat memorato presuli suisque successoribus res predictę aecclesię cum omnibus sibi subiectis sub tuicionis at[que im]munitatis nostre defensione quieto ordine possidere et [nostro fideliter p]arere imperio, atque pro incolomitate nostra, coniugis ac prolis seu ę[tiam] (m4) eius a imperii a Deo nobis conlati et clementissima miseratione per immensum conseruandi, una cum clero et populo sibi subiecto Domini misericordiam exorare. Et quicquid de prefatis rebus ęcclesię ius fisci exigere poterat, in integrum eidem concessimus ęcclesiæ, scilicet ut perpetuo tempore ad peragendum Dei seruitium, augmentum et supplementum fiat. Hanc itaque auctoritatem ut pleniorem in Dei nomine obtineat uigorem et a fidelibus sanctae Dei ęcclesię et nostris diligentius conseruetur, manu propria subter firmauimus et anuli nostri impressione adsignari iussimus. Signum Hlotharii serenissimi augusti. Rodmundus notarivs ad uicem Hildilini (m5) recognoui. Data XII kalendas aprilis, anno Xristo propicio imperii domni Hlotharii pii imperatoris in Italia XXVI et in Francia VI. Actum Aquisgrani palatio regio, in Dei nomine feliciter, amen. »
m2. groot gat in het perkament; aangevuld naar D.
m3. naar D; C senseremus, doch door 12e eeuwse hand c bovengeschreven.
m4. lees tocius.
m5. C Hildilim.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 230-231 :
« Tekst 188 Immuniteit voor de kerk van Tournehem : 846, maart 21 Keizer Lotharius I bevestigt op verzoek van Hegihardus, bisschop van de kerk van Vetus Traiectum (Tournehem), de immuniteit van de kerk, voorheen verleend door keizer Lodewijk de Vrome en zijn voorgangers, de Frankische koningen. Hij beveelt dat geen enkele rechter er de rechtsmacht mag uitoefenen op de plaatsen, landerijen of andere bezittingen van de kerk, en dat niemand zich mag vestigen op de bezittingen van de kerk, welke mag voortgaan te genieten van haar vroegere inkomsten uit het koninklijk domein. De akte is uitgegeven te Aken. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 13. Nota : De Noormannen, die allang Dorestadum (Audruicq) in handen hadden en zich daar met verlof van de koningen blijvend gevestigd hadden, vormden een voortdurende bedreiging voor Traiectum (Tournehem) en voor de christelijke kerk (ook al was “Vetus Traiectum” op dit ogenblik nog een anachronisme). De bevestiging van de immuniteit die de bisschop vroeg, was mede bedoeld om de Noormannen van verdere expansie af te houden, reden waarom in deze akte zo nadrukkelijk verboden wordt dat vreemden zich op de goederen van de kerk vestigen. Dit verbod zou in de oorkonde van 18 mei 854 (zie tekst 202) herhaald worden. Het gebied vanwaar de bedreiging kwam, wordt in de akten van Werethina de streek “Ruricgo” genoemd, de gouw van Roerik de Noorman. Om de gebeurtenissen en vooral de situatie der kerk van Tournehem volledig te begrijpen, dient men zich goed te realiseren dat de Noormannen – zoals gezegd – reeds decennia lang vaste voet in de streek hadden; en moet men vooral de fabel vergeten dat Roerik “heerser van het Nederlandse kustgebied” zou zijn geweest, want dáár heeft de bezetter van Dorestadum (Audruicq) en van andere delen van Frisia (Vlaanderen), niet gezeteld. »
5. Vijf oorkonden van koning Hendrik I en koning Otto I
Van de volgende vijf oorkonden staat er één echte die op Utrecht betrekking heeft (nr. 16) midden tussen vier valse oorkonden van koning Hendrik I en koning Otto I.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 275 :
« Van de hier volgende teksten zijn de vróegst gedateerde het láátst ontstaan. Die zijn dan ook bijna allemaal vals en bedoeld om Utrecht tóch aan Traiectum (Tournehem) te breien. Met de overige, wél eerlijk gedagtekende en inhoudelijk onschuldige teksten staan we met beide benen op de nog ietwat wankele eigen bodem. Die teksten betreffen enige geografische gegevens zoals schijndoublures van streek- en plaatsnamen die voor Holland en Utrecht wél volkomen juist en authentiek zijn en geen band hebben met hun naamgenoten in Frankrijk. Geplaatst in de juiste tijd en daar verschijnend als totaal nieuwe elementen zonder enige voorafgaande documentatie op het historisch vlak en zonder enige indicatie op archeologisch gebied, kunnen zij het problematische van deze ‘naams-verplaatsingen’ opheffen. Overigens moge duidelijk zijn dat tussen ras-echte doublures en onschuldige schijndoublures een hele scala van modulaties bestaat : van louter toevallig, onbewust of althans onbedoeld tot opzettelijk, systematisch, tendentieus, ja regelrecht misleidend en geschiedvervalsend. En anderzijds is een veelheid van feitelijke doublures onvermijdelijk doordat de meeste toponiemen soortnamen zijn waarop je niet eens patent kunt krijgen; en uiteindelijk nog doordat het aantal uitspreekbare lettercombinaties ook zijn grens heeft. »
n. Cartularium van Radboud, nr. 14, 920-936, Utrecht (vals)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 24 :
« 14. Koning Hendrik I bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van den tiend van alle domeingoederen aldaar, van de voogdij over de mannen der kerk en van vrijdom van lasten te Dorestat, Deventer, Tiel en andere plaatsen (n1). (919-931.) (n2) »
n1. Hoofd in D : “Preceptum Heinrici sub Baldrico”.
n2. Koning Hendrik regeerde 919-936.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 97, p. 101 :
« (920 April 3 – 931 Februari 23.) Koning Hendrik I bevestigt de St. Maartenskerk in het Oude Trecht in het bezit van den tiend van alle domeingoederen aldaar, van de voogdij over de mannen der kerk en van vrijdom van lasten te Dorestat, Deventer, Tiel en andere plaatsen »
« Koning Hendrik I regeerde 919-936. Van 920 April 3 tot 931 Februari 23 komt in de kanselarij de notaris Simon voor (zie : Bresslau, Handbuch der Urkundenlehre. (2) blz. 438. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 329 :
« 189. (919 Mei 12-931 April 13) Koning Hendrik (I) bevestigt de Sint-Maartenskerk in het Oude Trecht in de immuniteit en in het bezit van haar tienden.) »
« In nomine sancę et indiuiduę Trinitatis. Heinricus diuina / fauente clementia rex. Cum peticionibus sacerdotum iustis (n3) et rationabilibus diuini cultus amore fauemus, superna nos gratia muniri non diffidimus. Quo circa nouerit omnium fidelium nostrorum presentium scilicet et futurorum industria, qualiter Baldricus Traiectensis ęcclesię ueteris episcopus, quae est constructa in honore sancti Martini et aliorum sanctorum, obtulit obtutibus nostris quasdam auctoritates constitutionis regum antiqorum (n4), Pippini uidelicet et Karoli bonę memorię imperatoris augusti, necnon Hludouuici piissimi cesaris eiusque equiuoci, Zuentibolchi quoque et Chuonradi, in quibus continebatur quod illi ad ipsam aecclesiam concessissent omnem decimam de mancipiis, terris et de theloneis uel de negotio, et de omni re undecumque ad partem regiam ius fisci censum (accipere) aut exigere (n5) uidebatur, et ut homines eiusdem ecclesię sub mundeburdo et tuitione ipsius ecclesię consisterent, necnon in ripis in Dorestato, Dauentre, Tiele, uniuersisque aliis locis in ipso episcopatu consistentibus, ut nec bannum nec fredum aut coniectum quod ab ipsis giscot uocatur, contingere aut exactare quis presumeret; precipientesque firmiter iusserunt, ut nullus iudex publicus, neque quislibet ex iudiciaria potestate, aut procuratores rei publice, in ęcclesias aut loca uel agros seu reliquas possessiones, quas moderno tempore in quibuslibet pagis, territoriis infra dicionem regni illorum iuste et rationabiliter memorata tenet uel possidet ęcclesia, uel ea quę deinceps iure ipsius sancti loci uoluerit diuina pietas augeri, ad causas audiendas, aut freda exigenda (n6), aut mansiones uel paratas faciendas, uel fideiussores tollendos, aut homines ipsius ecclesię tam ingenuos quam et seruos iniuste distringendos, neque ullas redibitiones aut inlicitas occasiones requirendas, suis futurisque temporibus ingredi audeat, uel ea quę supra memorata sunt penitus exigere presumat; et quicquid de prefatis rebus ecclesię ius fisci exigere poterat, integrum eidem concesserunt ecclesie, scilicet ut perpetuo tempore ei ad peragendum Dei seruicium augmentum et sup / plementum fiat. Ob firmitatem tamen rei, ut ista uerius credantur firmiusque recolantur, postulauit nos predictus episcopus, ut predecessorum nostrorum regum morem sequentes, huiuscemodi nostrę auctoritatis preceptum, ob (n7) amorem Dei et reuerentiam sancti Martini, circa ipsam ęcclesiam fieri censeremus. Cuius peticioni libenti animo aurem accommodantes, precipimus firmiterque iubemus, ut ab hac die ac deinceps, sicut in ceteris immunitatibus antecessores nostri, reges etiam uel imperatores, ęcclesiis Dei concesserunt, ita et nos in omnibus rebus inmunitatis sepedictę ecclesię concedimus ac iure perpetuo delegamus. Hanc itaque auctoritatem, ut tam nostris quam successorum (n8) nostrorum temporibus inuiolabilem optineat firmitatem, manu propria subter firmauimus et sigilli nostri inpressione iussimus roborari. Signum domni Heinrici serenissimi regis. Simon notarius. »
n3. naar D; C lugis.
n4. sic C.
n5. accipere aut exigere bij Heda, in één van de vooroorkonden (n° 187) en in DO I 19, die deze oorkonde op haar beurt als voorbeeld heeft genomen. In CD, dus ook in B, ontbreekt accipere. In D ontbreekt ook aut.
n6. naar D; C exienda.
n7. naar D; C ab.
n8. naar D; C ut nostris successorum.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 275-276 :
« Tekst 242 Een valse oorkonde van koning Hendrik I : tussen 920 [lees 919] en 936 [lees : 931] Koning Hendrik I (keizer) bevestigt op verzoek van Balderik, bisschop van Vetus Traiectum, de oorkonden van Pepijn, keizer Karel, Lodewijk de Vrome en zijn naamgenoot (Lodewijk de Duitser), Zwentibold en Koenraad, over het bezit van alle tienden en de immuniteit der mensen van de kerk “necnon in ripis in Dorstato [lees : Dorestato], Daventre, Thiele [lees : Tiele]universisque aliis locis in ipso episcopatu consistentibus” (ook als die zich op de oevers van Dorestad, in Daventria, in Thiele of in een van al de andere plaatsen binnen het bisdom ophouden). Niemand mag van hen ‘giscot’ eisen. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 14. Nota : We zullen de kopie van Egmond maar duidelijkheidshalve Cartularium van Radboud blijven noemen, al is het duidelijk dat zij enkele akten van ná Radboud bevat die kennelijk van Utrechtse makelij zijn. De bovenstaande akte is vals. Zij is een vrijwel woordelijke kopie der oorkonde van koning Zwentibold uit 896, vanzelfsprekend aangevuld met de naam van Koenraad (wiens bevestigingsakte overigens nogal terughoudend was !). Bovenstaande akte, zogenaamd door een keizer afgegeven t.b.v. een bisdom dat enige jaren vóór diens regeringsperiode reeds definitief had opgehouden te bestaan, terwijl een quasi ‘opvolgend’ bisdom pas enige jaren ná diens regeringsperiode in zicht kwam... is uiteraard een vervalsing, bedoeld om de kloof (in tijd en plaats) te camoufleren welke tussen de twee bisdommen gaapt. Indien de passus over Dorestad enz. niet domweg uit vorige akten is overgeschreven doch met identificatie-oogmerk werd gehandhaafd, mag men dit vals document op z’n vroegst in de 14e eeuw dateren, nl. vanaf nadat de vonk van Duurstede oversprong naar Dorestad, dus zeg maar : in de 15e eeuw. De term ‘giscot’ uit de akte van Zwentibold heeft de falsificateur in elk geval niet meer begrepen (vgl. tekst 176). »
o. Cartularium van Radboud, nr. 15, 30 juni 948/949, Utrecht (vals)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 26 :
« 15. Koning Otto I schenkt aan de St. Maartenskerk te Trecht de visscherij te Muiden en in de Almere, en den cijns, cogsculd genaamd. 948 Juni 30 (o1). »
o1. Hoofd in D “Traditio Ottonis de piscatione in Amuson et Almere sub Baldrico”.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 113, p. 116 :
« (949) Juni 30. Koning Otto I schenkt aan de St. Maartenskerk te Trecht de visscherij te Muiden en in de Almere, en den cijns, cogsculd genaamd. »
« Het jaar 949 wordt aangenomen door de M.G. Dipl. O. I. blz. 195 op voetspoor van Stumpf, Reg. 177, wegens het “regnante anno XIII.” »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 334 :
« 192. Nijmegen, (949) Juni 30 Koning Otto (I) schenkt aan de Sint-Maartenskerk te Trecht de visscherij te Muiden en de belasting cogschuld genaamd. »
« In nomine sanctę et indiuiduę Trinitatis. Oddo Dei gratia rex. Notum git omnibus fidelibus nostris presentibus atque futuris, qualiter nos pro remedio animę nostrae uel ętiam dilectissime coniugis nostrę beatę memorię Aetgidis, totam piscationem quam hucusque in Amuson et in Almere ad nostrum (o2) regale ius habere uidebamur, omnemque censum qui uulgarice cogsculd uocatur, hoc nostrę auctoritatis precepto ad aecclesiam sancti Martini, quę est in loco Treht uocato constructa, vbi uenerabilis Baldricus episcopus preesse disnoscitur, in proprium concessimus iure perhenni. Et (o3) ut hęc nostę largitionis condonatio firma et inconuulsa per succedentium temporum curricula perduret, manu propria nostra subtus eam firmauimus et anuli nostri impressione sigillari precepimus. Signum domni Oddonis inuictissimi regis. Brun cancellarius ad uicem Rodberti archicapellani recognoui. Data I kalendas ivlii, anno Domini DCCCCXLVIII, indictione VII, regnante pio rege Oddone anno XIII. Actum Nimagna (o4), in Domino feliciter, amen. »
o2. naar D; C nostram.
o3. naar D; C est.
o4. door een 12e-eeuwse hand veranderd in Niumaga.
Ontspoorde historie; niet opgenomen; vergelijk de nota’s bij het voorafgaande en volgende nummer.
p. Cartularium van Radboud, nr. 16, 20 april 950, Utrecht (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 27 :
« 16. Koning Otto I schenkt aan de St. Maartenskerk te Trecht het klooster te Tiel met zijne bezittingen, en een wilgenbosch bij de stad Tiel. 950 April 20 (p1) »
p1. Hoofd in D “Item traditione Ottonis de Tiela sub Baldrico”.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 118, p. 118 :
« 950 April 20. Koning Otto I schenkt aan de St. Maartenskerk te Trecht het klooster te Tiel met zijne bezittingen, en een wilgenbosch bij den burg Tiel. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 335 :
« 193. Quedlinburg, 950 April 20 Koning Otto (I) schenkt het klooster te Tiel en een wilgenbos bij dezelfde stad aan de Sint-Maartenskerk te Trecht. »
« In nomine sancte et indiuidue Trinitatis. Oddo diuina fauente clementia rex. Notum sit omnibus fidelibus nostris presentibus / scilicet et futuris, qualiter nos ob amorem Dei nostręque remedium anime, monasterium in loco Tiala constructum, cum noua atque lapidea in eodem loco ciuitate omnibusque ęcclesiis, prediis, familiis, mancipiis, siluis, aquis, piscationibus, pascuis, pratis omnibusque ad prefatum monasterium uel ad ęcclesias a VValdgero et a filio eius Radbodone necnon et Hattone et illorum antecessoribus ad iam dictum monasterium in proprium concessis jure pertinentibus, ad episcopalem sedem Traiectensem in honore sancti Martini constructam, cui nunc uenerabilis episcopus Baldricus preest, insuper ętiam salictum iuxta supra dictam ciuitatem Tiala situm, jure perhenni in proprium donauimus. Iussimus quoque inde hoc presens preceptum conscribi, per quod uolumus firmiterque iubemus, ut nullus successorum nostrorum uidelicet regum aliquid de bis nostro dono collatis prelibatę Traiectensis sedis ecclesię auferre habeat potestatem, manu nostra subtus firmatum anulique nostri impressione roboratum. Signum domni Oddonis serenissimi regis. Brun cancellarius ad uicem VVicfridi archicapellani recognoui. Data XII kalendas mai, anno dominicę incarnationis DCCCCL, indictione VII, anno uero regni Oddonis regis XV. Actum Quidilingaburg, in Dei nomine feliciter, amen. »
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 282 :
« Tekst 252 De opkomst van Tiel : 950, april 20 Koning Otto I geeft een klooster van Tiele [lees : Tiala] (Tiel) alsmede de nieuwe daar gebouwde stad met alles wat daarbij behoort en alles wat tot dat klooster en de kerken aldaar behoort, aan de bisschopszetel van Traiectum (Utrecht), daar gesticht ter ere van St. Martinus, waar nu de eerwaarde Baldricus als bisschop fungeert. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 16. Nota : Er kan geen twijfel over bestaan dat hier Tiel is bedoeld en dat de akte echt is. Zij spreekt van een geheel nieuwe situatie en zelfs woordelijk van een nieuwe stad, een bewijs te meer dat in de immuniteits-oorkonden van de jaren 815-896 (zie de teksten 176 t/m 220) met het rijtje Traiectum, Dorestadum, Daventria – evenals met Thiele – geen Nederlandse plaatsen kunnen bedoeld zijn. Toch is men, naarmate ook Deventer in beeld kwam en (let wel : vanaf de 14e eeuw) Wijk bij Duurstede werd ‘herkend’ als Dorestad, steeds meer de Hollandse mythen gaan verkiezen boven de Noord-Franse realiteit. »
q. Cartularium van Radboud, nr. 17, 1 april 948, Utrecht (vals)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 28 :
« 17. Koning Otto I bevestigt de kerk van Trecht in het bezit van den tiend van de domeingoederen binnen de grenzen van het bisdom, en van goederen te Wijk en elders. 948 April 1 (q1) »
q1. Hoofd in D “Item traditione Ottonis de monetis et theloneis sub Baldrico”.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 111, p. 115 :
« 948 April 1. Koning Otto I bevestigt de kerk van Trecht in het bezit van den tiend van de domeingoederen binnen de grenzen van het bisdom, en van goederen te Wijk en elders, »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 333 :
« 191. Quedlinburg, 948 April 1 Koning Otto (I) bevestigt de kerk te Trecht in het bezit van haar tienden binnen de bisdomsgrenzen, van de belastingen huslatha en cogschuld genaamd, alsook van haar goederen te Wijk en elders. »
« In nomine sanctę et indiuiduę Trinitatis. Otto diuina propiciante clementia rex. Ęcclesiasticis profectibus cunctos opere est religiosorumque fideles precibus obtemperare uirorum. Pro hinc uenerabilis sanctae Traiectensis ecclesię Baldrici presulis rogatui annuentes, omnia a predecessoribus (q2) a nostris regibus eidem collata ęcclesię seu etiam a ceteris quibuslibet fidelibus, uidelicet decimam partem omnium regalium prediorum et theloneorum et monetarum, quę intra sui episcopatus terminos exiguntur, insuper et tributorum quę huslatha et cogsculd dicuntur, res ętiam in uilla quondam Dorsteti nunc autem UUik nominata, et in ceteris omnibus locis a predicta uilla usque ad mare et in insulis ceterisque mari contiguis prouinciis, ab imperatoribus uel regibus tradita / prescriptę Traiectensi ecclesię; hoc immunitatis nostrę precepto firmamus, precipientes ut nullus habeat potestatem aliquid horum auferendi, sed perpetua firmitate inconuulsa permaneant. Et ut haec nostrę concessionis auctoritas firmiorem in Dei nomine obtineat uigorem, manu nostra firmauimus et anulo nostro sigillari precepimus. Signum domni Ottonis inuictissimi regis. Brun cancellarius ad uicem Rodberti archicapellani recognouit. Data kalendis aprilis, anno dominicę incarnationis DCCCCXLVIIII, indictione V, regnante pio rege Oddone anno XII. Actum Quitilingeburg, in Domino feliciter, amen. »
q2. naar D; C decessoribus.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 280 :
« Tekst 248 Nogmaals een valse oorkonde : 948, april 1 (!) Koning Otto I bevestigt, op verzoek van bisschop Balderik van Utrecht, alle beschikkingen van zijn voorgangers, aan die kerk verleend, namelijk de tienden uit alle koninklijke domeinen, tollen en munten, die binnen de grenzen van het bisdom geheven worden, tevens uit de belastingen die “huslatha” en “cogschuld” heten alsook uit alle zaken in de villa, eertijds Dorsteti nu echter Wik genoemd, en in alle andere plaatsen vanaf die genoemde villa tot aan de zee en in de overige eilanden bij de zee en de naburige provincies, die door de keizers of koningen aan de kerk van Traiectum zijn verleend. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 17. Nota : Na het lezen van deze oorkonde, kan men zich niet weerhouden te verzuchten : Ergo was de hele wereld van Utrecht ! De valsheid van de oorkonde ligt er dan ook duimdik bovenop. Zij werd saamgebrouwen uit brokstukken van vroegere (deels correct geciteerde, deels schromelijk overdreven of niet meer begrepen) oorkonden. De passage “Dorsteti nu echter Wik” is regelrecht uit de Akten van Frederik gespiekt. Ook de verlening van tienden is aan de vorige oorkonden ontleend, maar nu zó breed omschreven dat er voor de koning niets meer overbleef. ’t Ging ook niet om de koning : ’t was om de graaf van Holland te overbluffen. Er vallen de volledig nieuwe termen van “huslatha” en “cogschuld” – een huisbelasting en een heffing op vaartuigen – die in de tijd van de antedateerder bestonden en waarmee hij het onbegrepen “giscot” verving (zie tekst 176). Tegen het einde van de akte geeft hij een prachtig beeld van Holland uit zijn tijd, maar ook het definitieve bewijs voor de valsheid van de akte, want dit “wereldwijde” privilege vindt men niet in de vorige oorkonden; bovendien is het uitgesloten dat een koning dit zou hebben verleend. De vervalser heeft het te mooi willen maken. Overigens past de beschrijving : “Dorsteti nu echter Wik genoemd, en in alle andere plaatsen vanaf die genoemde villa tot aan de zee en op de overige eilanden bij de zee...” toevalligerwijs op Audruicq aan het krimpende Flevum en met de droogvallende eilanden voor de zeekust. »
r. Cartularium van Radboud, nr. 18, 21 april 953, Utrecht (vals)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 28-29 :
« 18. Koning Otto I schenkt aan de St. Maartenskerk te Trecht de domeingoederen en den tol te Muiden, de visscherij in de Almere, het goed van graaf Hatto te Loenen, de domeingoederen langs de Vecht, het goed van graaf Hatto te Eck aan den Rijn en de munt te Trecht. 953 April 21 (r1) »
r1. Hoofd, door eene hand der 14e eeuw in D onderop de bladzijde geschreven : “Traditione Ottonis ejusdem de Amunda, de comitatu de Lona et de comitatu Ecke et de moneta Treiectensi”.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 120, p. 120 :
« 953 April 21. Koning Otto I schenkt aan de St. Maartenskerk te Trecht de domeingoederen en den tol te Muiden, de visscherij in de Almere, het goed van graaf Hatto te Loenen, de domeingoederen langs de Vecht, het goed van graaf Hatto te Eck aan den Rijn en de munt te Trecht. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 336 :
« 194. Quedlinburg, 953 April 21 Koning Otto (I) schenkt aan de Sint-Maartenskerk te Trecht zijn bezittingen en de tol te Muiden, geheel de visserij in het Almere, de stukken land die graaf Hatto te Loenen en te Ek bezat, al de fisci langs de Vecht en ook het muntrecht te Trecht. »
« In nomine sanctae et indiuiduę Trinitatis. Otto diuina propiciante clementia rex. Nouerit omnium fidelium nostrorum presentium necnon et futurorum sollertia, quod nos interuentionibus Brunonis nostri dilectissimi germani et Baldrici uenerabilis episcopi nostri optemperantes, quasdam rea iuris nostri ad ęcclesiam sancti Martini, quae est constructa in loco Treht uocato, ubi prefatus episcopus Baldricus preesse dinoscitur, in proprium concessimus, id est quicquid in uilla Amuda habere uidebamur, theloneum quoque ad eandem uillam iuste pertinentem, quod UUaldgero iam olim in beneficium concessum habuimus. Omnem uero piscationem quam in Almere ad nostram regalitatem habuim us pertinentem, iure perhenni illuc relaxauimus. Insuper ętiam terram quam Hatto comes in Lona habuit, firmiter illuc delegamus. Quin ętiam quicquid in utraque parte fluminis habere dinoscebamur quę dicitur Feht, cum omni integritate transfundimus, terris, siluis, aquis, aquarumue decursibus, piscationibus et stagna et lacus, que ex eodem flumine Feht diriuantur. De cetera terram quam Hatto in loco Eki habere uidebatur et ad nostrum regale ius iudiciario more pro sui ipsius commissu fiscata erat, ad sepe dictam ęcclesiam tradidimus, quae etiam sita est super ripam fluminis Reni. Prelibato quippe episcopo licentiam concedimus, in prescripto loco Treht nominato monetam faciendi, et ut nullus comes neque quęlibet alia persona / iudiciaria potestatem habeat theloneum uel aliud quodlibet debitum sine quesitum ex ipsa moneta exigendi (r2), nostrę serenitatis regia auctoritate omnino interdicimus; Bed quicquid inde exigendum (r3) erit, ad integrum episcopo predicte urbis, et ęcclesię eidem potestatiue in posterum habendi concessimus. Et ut hęc nostrę concessionis auctoritas firmius ueriusque a fidelibus nostris in Dei nomine credatur, manu propria nostra subtus eam firmauimus, anuloque nostro sigillari (r4) iussimus. Signum domni Ottonis inuictissimi regis. Brun cancellarius ad uicem Rodberti archicapellani recognoui. Data XI kalendas maii, anno Domini DCCCCLIII (r5), indictione VI, regnante pio rege Ottone anno XV. Actum Quitilingeburg, in Domino feliciter, amen. »
r2. C exiendi, doch door 12e-eeuwse hand g tussen i en e bovengeschreven.
r3. C exiendum, zelfde opmerking.
r4. C sigillarii.
r5. C LIII, doch door jongere hand DCCCC in de rand bijgevoegd.
Ontspoorde historie; niet opgenomen.
6. Zes verdere oorkonden betreffende Tournehem
Het cartularium vervolgt met zes echte oorkonden betreffende Tournehem.
s. Cartularium van Radboud, nr. 19, 7 februari 828, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 30 :
« 19. Geroward schenkt aan de St. Maartenskerk in het Oude Trecht verschillende goederen en hoorigen. 828 Februari 7. »
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 59, p. 65 :
« N°. 59 828 Februari 7. Geroward schenkt aan de St. Maartenskerk in het Oude Trecht het goed Heze bij ’s Heerenberg en andere goederen en hoorigen. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 316 :
« 180. Emmerik, 828 Februari 7 Gerowardus, zoon van Landwardus, schenkt aan de Sint-Maartenskerk in het Oude Trecht een aantal met name genoemde bezittingen en horigen. »
« (De Hese) Dvm unusquisque presens seculum inhabitat necessitate nimia cogitur (s1), ut finem suum Dei solo iudicio preuidere et preoccupare bonis operibus studeat, ne euro inopinata et improuisa (s2) mors inueniat. ldcirco ego Gerouuardus filius Landuuardi trado ad ęcclesiam sancti Martini in Traiecto ueteri constitutam, quicquid mihi hereditatis iure accessit in uilla Langhara et in Ellenuuih et in Aladna et in UUazefelde et in Humelle et in Theodon et in Hesim et in Asnon, cum omnibus adiacentiis, pratis, pascuis, siluis, aquis, aquarumue decursibus, necnon et mancipia quorum hęc existunt uocabula: Feginuuard et uxor eius Liutburn, Meginrauan et uxor eius VUerinhild, Albuuard et mater eius Sigiuuih, UUlfbald et Hadagrim, Grimbald et uxor eius Adaluuih, Garoberd et uxor eius Folcuuihc, Arnolf et uxor eius Adalgard, Saxani et uxor eius Harduuih, VUerinbald et mater eius Gerild, Helegbrath et uxor eius Meginfrid, VUarbald et uxor eius Geruuih, Adalgod et Marcuui, Saxini et Radini, VUlfini et uxor eius Liuduuar, Odilgard et filius eius Heriman, Aldric et filius eius Landric, Gelo et Marcrad, Hungrim et uxor eius Liuduuih, / Aluuih et Seolo, Egbald et Tadhild.
Acta est autem publice in uilla Embrici, anno XV imperii domni Hludouuici imperatoris, incarnationis uero dominicę anno DCCCXXVIII, die VII idvs februarii, coram testibus qui hanc traditionem presentialiter confirmatam uiderunt similiter et uestituram, quorum nomina subter notantur.
+ Signum Gerouuardi traditionem hanc peragentis. Signum Hrauanuuardi. Signum Egisgeri. Signum Sigiberti. Signum Gerberti. Signum Theodansi. Signum Albrici. Signum Albuuardi. Signum Ildiradi. Signum Odilbaldi. Signum Otberti. Signum Roduuigi. Signum UUerinherdi. Signum Friduberti. Signum VUibodonis. Signum Ledradi. Signum Geroldi. Signum Gerici. Signum VUendilberti. Signum Gerharii. Signum Hildirad. Signum Reinheri. Signum Rodberti. Signum UUarmundi. Signum Aldgeri. Signum VUalonis. Signum Rodhardi. Signum Meinhardi. Signum Hrauaningi. Signum Egelberti. Signum Gerbodi. Ego Geraccarus (s3) iubente domno meo Friderico episcopo scripsi et subscripsi. »
s1. naar D; C cognatur, door 12e-eeuwse uitkrabbing veranderd in cogitur.
s2. naar D; C prouisa, met im door 12e-eeuwse hand voorgevoegd.
s3. Gerac / carus op de regelverspringing.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 223 :
« Tekst 181 Schenking aan de kerk van Traiectum : 828, febr. 7 Geroward schenkt aan de kerk van St. Martinus in Vetus Traiectum (Tournehem) wat hij volgens erfrecht bezit in de volgende plaatsen : Langhara, Ellenwik [lees : Ellenwih], Aladna, Nuazefelde [lees : Wazefelde], Humelia [lees : Humelle], Theodon, Hesi [lees : Hesim]en Asnon met alles wat daarbij behoort aan landerijen, weiden, bossen, wateren, waterlopen, alsook met 40 horigen wier namen worden opgegeven. De akte is opgemaakt door Gerracarus op bevel van bisschop Frederik. Zij is mede ondertekend door 31 getuigen, wier namen eveneens vermeld zijn; en zij werd uitgegeven te Embriacum. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 19. Nota : Daar geen enkele naam in de naaste of verdere omgeving van Utrecht is aan te wijzen, kan de schenking niet aan de kerk van Utrecht zijn gedaan. De juiste namen zijn de volgende : – Langhara is Longuerecque op 15 km zuid-oost van Boulogne. – Ellenwik is Herlincourt op 5 km zuid-west van St.-Pol-sur-Ternoise. – Aladna is Alette op 8 km noord-west van Montreuil. – Nuazefelde is Nesles op 11 km zuid-oost van Boulogne (Nuaze en Nes zijn volledig identiek). – Humelia is Wimille op 5 km noord van Boulogne. – Theodon is Todincthun op 21 km zuid-west van St.-Omaars. – Hesi is Hées op 2 km zuid-west van Atrecht. – Asnon is Assonval op 25 km zuid-west van St.-Omaars. – Embriacum, waar de akte werd opgemaakt, is Embry op 16 km noord-oost van Montreuil. Dat de plaatsen allemaal in één streek kunnen worden aangegeven, bewijst dat deze localisaties juist zijn. »
t. Cartularium van Radboud, nr. 20, 23 maart 838, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 31 :
« 20. Graaf Rodgar schenkt aan de St. Maartenskerk te Trecht verschillende goederen en ontvangt andere goederen der kerk levenslang in gebruik tegen betaling van cijns. 838 Maart 23. »
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 63, p. 69 :
« 838 Maart 23. Graaf Rodgar schenkt aan de St. Maartenskerk te Trecht verschillende goederen in de gouw Leomeriche en elders, en ontvangt andere goederen der kerk te Groessen en elders levenslang in gebruik tegen betaling van cijns. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 318 :
« 182. Duiven, 838 Maart 23 Albricus, bisschop van Trecht, geeft een aantal goederen en horigen tegen een jaarlijkse cijns in vruchtgebruik aan graaf Rodgarius, die zijnderzijds een aantal met name genoemde goederen aan de Sint-Maartenskerk te Trecht geschonken had. »
« (Traditio Rodgarii de Thvuina)
In nomine sanctę et indiuiduę Trinitatis. Albricus diuina fauente gratia Traiectensis ecclesię episcopus, dilecto in Xristo Rodgario comiti. Dum et omnibus non habetur incognitum, sed pluribus manifestum, qualiter tu Rodgarius res tuas proprias donasti ad ęcclesiam sancti Martini quę est infra muros iam dictę ciuitatis constructa, hoc est in pago Leomeriche in uilla quę dicitur Thuuina ęcclesiam dedicatam cum curte, terra salaricia et mansum I cum mancipiis supermanentibus, et in alia uilla Alatinge curtem dominicatam cum casa uel quicquid ibidem uisus fuisti habere, et in UUestarhesi mansum I cum mancipiis, et in pago Islo in uilla Ductinghem ęcclesiam dedicatam cum mancipiis seu quicquid illuc habuisti, et in pago Felua in uilla Luona et in uilla Suluelda et in uilla UUaganuuega et in uilla UUerdupa quicquid in illis locis habuisti, et in pago / Hintingoe in uilla Herodna ęcclesiam dedicatam et curtem dominicatam cum terra salaricia uel quicquid ad ipsam curtem pertinet, cum hominibus desuper commanentibus, et in Uttarlo mansum I cum homine desuper commanente, et in Bracola et Thulere quicquid ibidem uisus eras habere, cum hominibus commanentibus. Hęc omnia tradidisti, tam terris, edificiis, mancipiis, siluis, campis, pratis, pascuis, aquis, aquarumue decursibus, totum et ad integrum, mobile et inmobile, uel quicquid in supra dictis habuisti, ad ęcclesiam prefati sancti confessoris, ita ut ibi proficiant in augmentum perpetualiter in Dei nomine possidendum. Vnde postea tua fuit peticio et nostra decreuit uoluntas, ut aliquas res sancti Martini in his locis, hoc est in uilla Gruosna ęcclesiam dedicatam et curtem dominicatam et terram salariciam uel quicquid ad nostrum opus ibidem habuimus, seu totum quod habuimus in uilla Fumarhara, et in uilla Heoa (t1) aecclesiam dedicatam et terram ad ipsam ecclesię pertinentem, et in ipsa uilla homines II VUerinbaldum et Theodgarium cum familia eorum, et in uilla Seist familia VI cum terris et ędificiis earum, et in Lisidinon familiam I cum ęficiis et terris illius, et in Hesi familiam I cum ędificiis et terris ipsius, et in Theothornę dimidium mansum, tibi ad beneficium prestare debuissemus, quod ita et fecimus, ea uero ratione ut nullum preiudicium sine diminutione aliqua exinde nobis ęcclesieque nostrę generare debeat, nisi tantum fructuario ordine tibi liceat excolere et censum persoluas annis singulis solidum I, X kalendas aprilis, et quandoquidem Deus uoluerit tuum de hac luce discessum, res supra scripta ad nostram ęcclesiam cum omni emelioratu ualeant reuerti. Et ut hęc prestaria omni tempore stabilis firmaque permaneat, stipulatione est adnixa. Acta est autem publice in uilla Thuuina sub die X kalendas aprilis, anno XXV Hludouuici gloriosissimi imperatoris, in Dei nomine feliciter, amen. In Dei nomine, ego Albricus episcopus firmaui. Signum Frigdagi presbiteri. Signum Sigiberti. Signum / Herifridi. Signum Geruuardi presbiteri. Signum Egilgarii. Signum Alfuuihi. Signum Godeberti. Signum Heriberti. Signum Geri. Signum Liudrici. Signum Alfgeri. Signum Gerbodi. Signum Buoduuini. Signum Berengarii. Signum Suidgeri. Signum Gerberni. Signum Geronis. Signum Berneuoris. Signvm Gettonis. Signum VUillibaldi. Signum Liudradi. Signum UUidhardi (t2). Signum Suuedonis. Signum Gerberti. Ego in Dei nomine Hungarius indignus presbiter hanc prestariam scripsi et subscripsi. »
t1. Lees Heda ? (onciale d lijkt goed op o).
t2. eerste d ten dele op, en dus blijkbaar verbeterd uit l; D heeft echter UUildradi, zodat misschien toch UUildhardi moet gelezen worden.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 229-230 :
« Tekst 187 Schenking aan de kerk van Tournehem : 838, maart 23 Alfricus, bisschop van Traiectum (Tournehem) maakt bekend en legt vast dat graaf Rodgarius aan de kerk van St. Martinus goederen heeft geschonken in de volgende plaatsen: Alatinge (is Alincthun op 19 km zuid-west van Tournehem). – Bracola (is Brouxelles, gehucht van Moringhem alias Morini en op 9 km ten westen van St.-Omaars gelegen). – Ductighem [lees : Ductinghem] in de pagus Islo (is Todincthun, gehucht van Audincthun en op 20 km zuid-west van St.-Omaars gelegen). – De pagus Islo (is het land van de Lys). – Herodna in de pagus Hintingoe (is Héronval op 17 km noord-oost van Boulogne). – De pagus Hintingoe (is Hindinxent, gehucht van Réty en op 4 km afstand gelegen van Héronval). – Leomeriche (is Beaumerie-Saint-Martin op 2,5 km zuid-oost van Montreuil). – De pagus Felua (duidt het Flevum of Almere aan en geenszins de Veluwe). – Luona (is La Loisne, gehucht van Beuvry en op 2 km oost van Béthune gelegen). – Sulvelde (is vermoedelijk Salperwick op 3 km ten noord-westen van St.-Omaars gelegen). – Thuina [lees : Thuuina] (is Thun bij Kamerijk, waar in die streek verscheidene gelijkluidende toponiemen voorkomen). – Thulere (is Thélus op 7 km noord van Atrecht). – Uttarlo (is Uzelot, wijk van Leulinghen en op 2 km noord-oost van Marquise gelegen). – Waganwega (is Wacquinghen op 7 km noord van Boulogne). – Werdupa (is Wardrecques op 7 km zuid-oost van St.-Omaars). – Westarhesi (is Westrehem op 22 km zuid-oost van St.-Omaars). Daartegenover zal de kerk (van Traiectum/Tournehem) aan graaf Rodgarius een aantal goederen als beneficie afstaan, welke gelegen zijn in de volgende plaatsen: Fumarhara (is Furmeshem, in 1126 nog aldus geheten en gelegen in de omgeving van St.-Omaars; de plaats bestaat niet meer). – Gruosna (is Grosville op 10 km zuid-west van Atrecht). – Heoa (is Hove, gehucht van Wimille en op 5 km noord van Boulogne). – Hesi (is Hées op 2 km zuid-west van Atrecht). – Lisidinon, identiek met Lisiduna uit tekst 174 (is Licques op 8 km zuid-west van Tournehem). – Seist (is Sachin of Sains-en-Pernes op 12 km noord-oost van St.-Pol-sur-Ternoise). – Theotorne (is Thiant op 8 km zuid-west van Valenciennes). De akte is opgemaakt te Thuina (Thun) door de priester Hunger, vermoedelijk de latere bisschop, en mede ondertekend door 23 getuigen. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 20. Nota : Van deze meer dan 20 plaatsen is geen enkele in het bisdom Utrecht te vinden. Het gaat natuurlijk niet aan (Blok, o.c., p. 90, 91) van Leomeriche de Lijmers te maken en eigenwijselijk de rest van de namen maar te laten liggen alsof ze niet bestaan. Een eerlijk historicus moet zijn lezers er tenminste op attent maken dat in dezelfde akte nog ruim 20 andere plaatsnamen voorkomen; en als hij helemaal eerlijk is, schrijft hij onder zijn lezers een prijsvraag uit, wie ze kan vinden; waarmee ik bedoel dat hijzelf ze alle met naam en toenaam moet kunnen noemen. »
u. Cartularium van Radboud, nr. 21, 12 augustus 850, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 33 :
« 21. Baldric schenkt aan de kerk van Trecht verschillende goederen en hoorigen en ontvangt eenige goederen der kerk tegen betaling van cijns en andere uitkeeringen in gebruik voor zijn leven en dat van verscheidene zijner nabestaanden. 850 Augustus 12. »
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 67, p. 73 :
« 850 Augustus 12. Baldric schenkt aan de kerk van Trecht verschillende goederen en hoorigen te Wadenooijen en elders en ontvangt eenige goederen der kerk tegen betaling van cijns en andere uitkeeringen in gebruik voor zijn leven en dat van verscheidene zijner nabestaanden. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 321 :
« 184. Wadenooien (?), 850 Augustus 12 » Liudgerus, bisschop van Trecht, oorkondt dat Baldricus een aantal goederen en horigen heeft geschonken aan de kerk van Trecht, waarvoor hij een aantal goederen van die kerk in vruchtgebruik ontvangt, die na zijn dood door enkele nabestaanden in vruchtgebruik zullen gehouden worden van de kerk van UUadahe (= Wadenooien?). »
« (De UUadę, Traditio Baldrici) In nomine Domini Dei et Saluatoris nostri Iesu Xristi. Liudgerus diuina fauente gratia Traiectensis ecclesię (episcopus) (u1). Notum fieri cupio tam presentibus quam et futuris, qui suaui Xristo iugo colla humilium summittent cordium, qualiter Baldricus res proprietatis suę ad ęcclesiam, cui indignus presum episcopus, dare disposuit, quod et fecit, ea nero ratione, ut nos aliquas ei res eiusdem ecclesię in precariam concederemus, quod ut fieret utile fore considerantes, cum consultu et consensu dari nobis commissi fideliumque laicorum libenti concessimus animo. Tradidit namque iam dictus Baldricus ad memoratam ęcclesiam, in uilla VUada mansum dominicatum et ęcclesiam dedicatam cum his quę in ea sunt diuino cultui abta, cum ceteris aedificiis ac mansos XXV in his uillis : inter Ermkina et Uberan Malsna mansos duos, in Uelgassę II, in Thrimnithi II, in Auansati I, in uilla iamdicta id est UUadahe mansos V excepto manso dominicato, in Sinuinum V, in Bomala I, in Hellouua I, in Heriuuinna III, inter Atina et Medua II. Et si forte in aliquo mango deficit, statim qui requirere desiderat, in alio plenitudinem inueniet. Insuper mancipia ipsis mansis coęrentia (u2) his nominibus uocitata : Geruuala et uxor eius VUelaca cum uno infante nomine Bernheri, Liudulf et uxor eius Reginlind cum uno infante nomine Ricger, VUigrada cum uno infante nomine VUlfbald, Helprad et uxor eius Ricgard cum uno infante nomine Geruui, Landbrath et uxor eius UUana cum uno infante nomine Engilrad, Oduuala et uxor eius Gelburg, Alfheri et uxor eius VUerinburg cum uno infante / Letheri, Bola et uxor eius UUenda cum uno infante, Adaco et uxor eius Odilrad cum uno infante nomine Folcheri, Benno et uxor eius Betta cum uno infante nomine Richelm, Hundolf et uxor eius Maga, Liofolf et uxor eius Alfrad et filius suus Odolf, Liofans et uxor eius VUenda cum uno infante nomine Asuui, Richard et uxor eius Meginsuind cum uno infante nomine Sigihard, Wlfrauan et uxor eius Oduui cum uno infante nomine Helithans. Traditumque in perpetuum esse uuit, ut memorata ęcclesia usum de fructuario perpetualiter augeatur, ea nero ratione ut a me uel successoribus meis rectoribus uidelicet ęcclesie Traiectensis, res pertinentes ad supra memoratam ęcclesiam Traiectensem, illi in precariam concederentur, quod et fecimus; hoc est Hesola, Hamaritthi (u3) atque UUia cum integritate et quicquid ad ea loca pertinere uidetur, ut firmiter quamdiu uixerit et sine ulla mutabilitate permaneant, et ut ipse omni anno III idus nouembris X solidos in precariam persoluat, postque eius discessum supra memorate res in Hesola atque Hamaritthi et in UUia ęcclesie in UUadahe subiectę sint, et ut propinqui eius easdem res accipiant et regant, unus post unum, ego si ei superstes (u4) exstitero, et post me Kraft, si tunc temporis uixerit, post ilium Immo, et post Immonem nepos eius Baldric si tonsuram clericatus et gradum accipere uoluerit; et ut omni anno quisquis nostrum tunc rector iam dictarum ęcclesiarum exstiterit, ad Traiectensem ęcclesiam D modia ordei, fabę L, frisgingas XXV persoluat, et semel in anno episcopum Traiectensem recipiat, et caballum ei donet ualentem XX solidos, scutum cum lancea ualentes solidos V, si ostilitatis incursio hoc fieri non prohibuerit, et ut iam dicti propinqui eius cum rebus prescriptis ęcclesias ornent, aedificia restaurent et clericos in UUadahe qui canonicas horas ibi frequentent, pia sollicitudine procurent, ut sui suorumque parentum fratrum et sororum fusis ad Deum precibus memores existant. Si quis uero, quod futurum esse non credo, si ego ipse, / quod absit, aut ullus de successoribus meis, qui contra hanc prestariam uenire aut eam frangere uoluerit, sciat se diuina ultione feriendum, nisi se meliore sensu et sententia correxerit, et nec sicquidem quod iniuste repetit euindicare non ualeat, sed presens prestaria ista firma et stabilis omni tempore permaneat stipulatione subnixa. Acta est ac data haec prestaria publicę in uilIa UUadahe, II idus augusti, anno incarnationis Domini nostri Iesu Xristi DCCCL, indictione XIII, regni ętiam domni Hlotharii imperatoris anno VIIII, coram testibus infra notatis. Signum Liudgeri episcopi qui hanc prestariam scribere iussit. Signum Kraft. Signvm Fridudagh. Signum Liudric. Signum Gerber. Signum Odilfridi. Signum VUiggot. Signum Aldgeri. Signum Gelonis. Signum Immonis. Signum Folobrath. Signum Geldolfi. Signum Erkinolfi. Item nomina laicorum. Signum Heribreth. Signum Friduric. Signum Hildibaldi. Signum Reginolfi. Signum Immonis. Signum Suaf. Signum Odilgrep. Signum Radolfi. Signum Abbonis. Signum VUibrath. Signum Hruodbald. Signum Snelbrath. Signum Bernhard. »
u1. episcopus ontbreekt in C.
u2. door 12e-eeuwse hand boven ę h toegevoegd.
u3. Hamarit/thi op de regelverspringing.
u4. C supertes; s door 12e-eeuwse hand bijgevoegd.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 234-235 :
« Tekst 189 Schenking aan de kerk van Tournehem : 850, aug. 12 Ludgerus, bisschop van Traiectum (Tournehem) laat vastleggen dat Baldricus aan zijn kerk goederen geschonken heeft met 42 horigen, mannen, vrouwen en kinderen wier namen worden opgesomd, in de volgende plaatsen: Anansati [lees : Avansati] (is Annezin-les-Béthune op 3 km west van Béthune gelegen). – Bomala (is Bommel, een heerlijkheid te Sercus, op 15 km afstand ten zuid-oosten van St.-Omaars). – Ernkina (lees : Ermkina) (is Annequin op 9 km zuid-oost van Béthune gelegen). – Hallouwa [lees : Hellowa] (is Allouage, een leengoed en bos in de gemeente Béthune). – Herawinna [lees : Heriwinna](is Haravesnes op 10 km zuid-west van St.-Pol-sur-Ternoise gelegen). – Madua [lees : Medua] (is Le Madeux, gehucht van de gemeente Gravelle en op 10 km noord-oost van Atrecht gelegen). – Sinuinum (is Séninghem op 16 km zuid-west van St.-Omaars gelegen). – Teratina [lees : Atina] (is Tardinghen op 16 km ten noorden van Boulogne). – Trinmithi [lees : Thrimnithi] (is Tiremande, gehucht van Ligny-Ies-Aire en op 11 km zuid-oost van Terwaan gelegen). – Uberanmalsna (is Haut-Maisnil op 17 km ten zuid-westen van St.-Pol-sur-Ternoise gelegen). – Velgasse (is Belsace, leengoed in de gemeente Annezin-les- Béthune, zie Anansati). – Vuada (is vermoedelijk Wail op 15 km zuid-west van St.-Pol-sur-Ternoise gelegen). Daarentegen stelt de kerk van Traiectum (Tournehem) aan Baldricus goederen ter beschikking in de volgende plaatsen: Hamaritthi (is Emmerin op 6 km zuid-west van Rijssel gelegen). – Hesola (is Hézecquel, gehucht van de gemeente Hézecques en op 4 km noord-oost van Fruges gelegen). – Uvia (is Ouve-Wirquin op 8 km west van Terwaan gelegen). De eerstgenoemde goederen zijn bestemd om de kerk van Wadaha te onderhouden, waar ook de akte is opgemaakt (Wadenthun onder St.-Inglevert op 12 km zuid-west van Calais gelegen) alsmede om daar het koorgebed door de kanunniken te doen verzekeren. De akte is ondertekend door 25 getuigen, wier namen worden genoemd. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 21. Nota : Het gaat hier natuurlijk niet over de 40 jaren eerder overleden Ludger van Werethina, noch over de 90 jaar later optredende Balderik van Utrecht. De tekst geeft weer een rijtje namen van het bisdom Traiectum (16 in getal) die – nogmaals – in Nederland niet te vinden zijn en die de historici dan maar in de papiermand laten verdwijnen; en bovendien Romaanse namen, die al per definitie niet in Holland thuis horen. Van het aantal moet de lezer maar niet schrikken. Ook al blijken het er meer dan vierhonderd te zijn die op deze manier de Romaanse papiermand in gingen. Bij deze verbijstering bedenke men dat de reeds gesignaleerde ongunstige ontwikkelingen zich voortzetten, waardoor het bisdom alles moest doen om zijn leefbaarheid niet geheel te verliezen. Gezien deze akte, die spreekt over het koorgebed van de kanunniken te Wadenthun, kan men zich zelfs afvragen of de bisschoppelijke kerk zelf reeds van haar standplaats Tournehem had moeten wijken. »
v. Cartularium van Radboud, nr. 22, 26 december 834, Tournehem (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 36 :
« 22. Ovo en anderen schenken aan de St. Maartenskerk in den burg Trecht voor de zielsrust van Wibrecht al wat deze bezat te Oosterbeek en op de Praast. 834 December 26. »
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 62, p. 68 :
« N°. 62 834 December 26. Ovo en anderen schenken aan de St. Maartenskerk in den burg Trecht voor de zielsrust van Wihbreht al wat deze bezat te Oosterbeek en op den Praast. »
NB.: Als bron wordt opgegeven het Eerste cartularium van het Liber donationum in het archief der R. C. Clerezy te Utrecht No. 32.
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 317 :
« 181. Oosterbeek, 834 December 26 Een aantal personen leveren aan de Sint-Maartenskerk in de burcht Trecht, op verzoek van Wihbreht en diens zoon Waldbreht, al wat dezen bezaten te Oosterbeek en op de Praast. »
« (Traditio VUiberti filiique eius UUaldberti, de Ostarbeke) Constat quidem omnibus sanum sapientibus, ideo terrigenis a Deo temporalia esse concessa, ut his quoque fideliter erogatis munera mercantur aeterna; quamuis enim omnium bonorum sit ipse largitor, etiam nostrę tamen fructum querit industriæ, ut si dona ipsius non irrita fecerimus, mereamur accipere premia quę promisit transcendentia scilicet sensus estimationem humani. Idcirco nos bis uocitati nominibus : Ouo, Addo, Hrodhard, Theodbald, Bern, Knut, ab ipso non despici sperantes allata, cui non nisi quę dedit conferuntur, sed pro labentibus credentes dari mansura, tradimus ad ęcclesiam sancti Martini que constructa est in castello Traiecto in pago Niftarlaca, pro remedio animę UUihbrehtti (v1) sicut nobis ipse hac filius eius VUaldbrehitus ad perficiendum legitime contradiderunt, quicquid in Ostarbac et in Prast isdem / UUihbreht uidebatur possidere, omnique quod sub lege Francorum in eorum erat dominio, cum mancipiis, curtilibus, aedificiis, siluis, pratis, pascuis, aquis, aquarumue decursibus, et cum omnibus adiacentibus, quę ne congesta fastidium legenti generarent, quia in diuersis sunt speciebus, in presenti traditione numerare uitauimus. Hanc uero traditionem stabilem fieri uolumus, omnibusque presentibus ac futuris notam esse desideramus. Si uero aliquis ex nobis, quod absit, qui huius traditionis peregimus sanctionem seu quolibet apposita persona eam peruerso (v2) ordine cassare temptauerit, in primis nisi se meliore sententia correxerit, sciat se apud Deum districtum inire iudicium, insuper fisco multatus auri libras III, argenti V coactus, et nec sic quod iniuste conauerit ualeat euindicare, sed firma et inmobilis hęc traditio semper permaneat stipulatione subnixa. Acta est autem haec traditio publicę in uilla Ostarbac, VII kalendas ianvarii, anno incarnationis Domini nostri Iesu Xristi DCCCXXXIIII, indictione XII, regni ętiam gloriosissimi imperatoris augusti Hludouuici anno XXI, coram testibus infra notatis. Signum Theodans. Signum Odbreht. Signum Egilbreht. Signum Banager. Signum UUilbald. Signum Hrodbald. Signum Ricbreht. Signum Frideric. Signum Hunlef. Signum Sigiric. Signum Bernold. Signum Godin. Signum Gerbold. Signum Reginold. Signum Adaluuard. Signum Alfric. Item Saxonum : Theodolf. Euerhard. Abbo. Alfheri. Eilo. Hadogrim. Siger. Boso. Vddo. UUerinhold. Ego Bernoldus indignus presbiter libenter Friderico episcopo scripsi et subscripsi. »
v1. UUihbreht/ti op de regelverspringing.
v2. peruerso : o uit a.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 224-225 :
« Tekst 183 Schenking aan de kerk van Traiectum (Tournehem) : 834, dec. 26 Ovo en anderen schenken voor de zielerust van Wibrecht, zoals deze en zijn zonen hem opgedragen hadden, aan de kerk van St. Martinus in het “castellum” van Traiectum (Tournehem) in de pagus Nifterlaca (Eperlecques) : al wat hij bezat in Osterbac en Prast. De akte is op bevel van bisschop Frederik te Osterbac door de priester Bernaldus opgemaakt en door 26 getuigen ondertekend waaronder 10 Saksen. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 22. Nota : Opvallend is, dat de oude naam Nifterlake voor Eperlecques nog tot ver in de 9e eeuw gegolden heeft; althans voor de pagus als geheel, niet voor de plááts Eperlecques : de schenking immers wordt formeel gedaan aan de Martinus-kerk van Tournehem en niet aan de abdij. – Osterbac, elders Osterberg geschreven, is het onder Eperlecques gelegen gehucht Est-Mont, wat een rechte Franse vertaling is van Oosterberg; – Prast is Pré-de-Licques, gehucht van Audrehem op 5 km zuid-west van Tournehem. »
w. Cartularium van Radboud, nr. 23, de goederenlijst, Tournehem (echt)
De goederenlijst; hier afzonderlijk behandeld.
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 38 :
« 23. Lijst van de goederen en hoorigen der St. Maartenskerk te Trecht (w1). (2e helft der 9e eeuw, met latere bijvoegselen) (w2) »
w1. Dit stuk ontbreekt in H.
w2. Zie voor de tijdsbepaling de inleiding.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 49, p. 42 :
« N°. 49 (777-866, met latere bijvoegsels.) Lijst van de goederen en hoorigen der St. Maartenskerk te Trecht. »
« Over de tijdsbepaling zie Cart. Sticht. Inl. blz. XVI-XXVI. Vergelijk echter Oppermann, Untersuchungen zur Nordniederländischen Geschichte des 10. bis 13. Jahrhunderts. I hfdst. VII § 1. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 337 :
« 195. Lijst van goederen en horigen van de Utrechtse kerk. »
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 251 :
« Tekst 210 De goederenlijst van het bisdom Tournehm : ca. 870 »
x. Cartularium van Radboud, nr. 24, 896, Tournehem (echt)
Deze oorkonde ontbreekt in het Egmondse Cartularium van Radboud en is genomen uit het eerste afschrift in het Liber Donationum.
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 45-46 en p. xv :
« 24 (x1). Koning Zwentibold laat, op verzoek van bisschop Odilbold, Odburg, eene hoorige van de kerk te Elst, vrij. (896? (x1)). »
x1. Deze oorkonde ontbreekt in E [= hier het Egmondse Cartularium van Radboud].
x2. Sloet brengt deze oorkonde tot het jaar 896, omdat N°. 10, eveneens te Nijmegen gegeven, van dat jaar is. Ik betwijfel de juistheid hiervan, omdat hier een andere aartskapellaan genoemd wordt; doch Mühlbacher (Böhmers Regesten d. Karol. p. 713) neemt ook het jaar 896 aan, terwijl hij den naam des kapellaans Fretbold eene schrijffout voor Ratbod noemt. Inderdaad is dit niet onmogelijk, daar ook de andere namen in deze oorkonde zeer slordig gespeld zijn en een aartskapellaan Fretbold onder Zwentibolds regeering in andere oorkonden niet voorkomt.
« de oude oorkonde van Zwentibold (niet zeer belangrijk en zeker eerst veel later te Elst ontdekt en als historische curiositeit afgeschreven »
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 89, p. 96 :
« (896.) Koning Zwentibold laat, op verzoek van bisschop Odilbold, Odburg, eene hoorige van de kerk te Elst, vrij. »
« Zie over dit stuk : Oppermann, Untersuchungen zur nordniederl[andischen]. Gesch[ichte]. des 10. bis 13. Jahrh[undert]. I H[oo]fdst[uk]. VII § 3. Over bisschop Egilbold vergelijke men ook : S. Muller Hz., Egilbertus episcopus Traiectensis, Versl[agen]. en Mede[deelingen]. der Kon[inklijke]. Akad[emie]. v[an]. Wet[enschappen]., Afd[eeling]. Letterk[unde]. 5e Reeks Deel I blz. 148 vgl. »
Diplomata Belgica, niet opgenomen omdat deze oorkonde ontbreekt in het Egmondse cartularium.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 260 :
« Tekst 221 Vrijlating van een horige der kerk van Tournehem : ca. 896 Koning Zwentibold laat op verzoek van bisschop Egilbold (Odilbald) de horige vrouw Odburg vrij, die toebehoort aan de kerk van St. Martinus en die in Elste woont en haar vrijheid heeft gekocht. De oorkonde is uitgegeven in het koninklijk paleis van Noyon. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 24. Nota : De plaats EIste moet een andere zijn dan het bij Abbeville (ca. 95 km zuid van Tournehem) gelegen Helisthe-Marithaime (Oust-Marest) uit de akte van 726, omdat dit na die énige vermelding niet meer in de documenten van Tournehem voorkomt; bovendien moet zij dichter bij Tournehem gelegen hebben, omdat de horigheid een persoonlijke band met de kerk van het bisdom was. Het is vermoedelijk Elnes op 14 km zuid-oost van Tournehem (zie tekst 101). »
7. Slot van het cartularium
Het cartularium sluit af met een curieuze Utrechtse oorkonde en met aantekeningen van bisschop Radboud.
y. Cartularium van Radboud, nr. 25, 24 juni 943, Utrecht (vals)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 47-48 :
« 25. Bisschop Baldric geeft aan den zoon van graaf Rainer (y1) en aan zijne zonen Baldric en Rodulf tegen betaling van cijns in levenslang gebruik eenige goederen van het St. Pietersklooster te Berg, en ontvangt daartegen verschillende goederen voor de St. Maartenskerk ten geschenke. 943 Juni 24 (y2). »
y1. De naam van den persoon, tot wien de brief gericht was, is blijkbaar uitgevallen. Men vergelijke echter den inhoud met een grafschrift, vroeger (volgens het kalendarium der kerk) aanwezig in de krypt der St. Salvatorskerk :
“Versus infrascripti scripti sunt in cripta ecclesie sancti Salvatoris Traiectensis:
Mole sub hac lapidis nativo pulvere pulvis, Qui jacet hic torpens fulsit in orbe potens. Nomine Ricfridus, hoc nomine Dodo vocatus, Nam comes eximius extitit atque pius. Foverat hic gentem Christo sub pace fidelem, Paganos stravit hinc et eos pepulit; Namque loci istius mansit defensor amandus, Germine de cujus crevit et ipse locus. Is fuerat stirpis radix preclara decoris, Presul Baldricus unde fuit genitus, Monstrat et ista domus, qualis fuit ille patronus, Preses Rodolphus duxit et unde genus, Victor Yrmifridus, pariterque comes Nevelongus; Hic modo qui pausat hiis pater extiterat. Corpus Hernisinde, quorum matris generose, Confovet hoc antrum, huic simul appositum. Amborum busco cineres clauduntur in uno : Quos junxit Dominus non separat tumulus. Hunc tulit October, vocat hanc ex carne November; Nempe sub undenis hominem exiit ille kalendis, Idibus octovis sidus et illa subit. Hunc violare locum pietas vetet ipsa bonorum, Quo pariter maneat qui cinis hic latitat. Qui tumulum religis, lector, miserando sepultis, “Hiis, Christe ! optatam”, dic, “age, da veniam !” Hic, age, siste precor, recitans epygramma, viator ! Quod videas titulo qui jacet in tumulo : Hic pariter fratrum clauduntur menbra duorum.”
Het blijkt daaruit, dat aldaar begraven lag graaf Ricfrid of Dodo (vlg. Van den Bergh, Middelned. geogr. 2e ed. p. 273 wordt een graaf Dodo in 897 in de Betuwe vermeld), wiens gemalin Hernisinde heette, terwijl zijne zonen waren bisschop Baldrik zèlf, “preses” Rodolphus, Yrmifrid en graaf Nevelong. Uit onze oorkonde blijkt, dat de persoon. tot wien zij gericht was, de zoon was van graaf Rainer, en dat hij twee zonen had, Balderik en Rodulf, terwijl wellicht de oudste overleden zoon Nevelung heette. (Kan “senior” hier deze ongewone beteekenis hebben ?) Zonder twijfel bevinden wij ons dus in dezelfde familie, van wie het grafschrift spreekt. Doch hoe de verwantschap in elkander zit, blijkt niet. Het is niet waarschijnlijk, dat bisschop Balderik zich zelven in den derden persoon zal noemen als opvolger zijns vaders in het vruchtgebruik van het besprokene goed. Wil men den variant “genitor noster” overnemen en aannemen, dat een van bisschop Balderiks broeders (Ro- dolph of Yrmifrid; de derde Nevelong was overleden) twee zonen heeft gehad, die de familienamen Balderik en Rodulf droegen, dan staat de vermelding van den naam des vaders graaf Rainer in den weg, daar bisschop Balderiks vader Ricfrid heette.
y2. In D staat deze oorkonde achter de onder N° 26 volgende aantekening.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 105, p. 109 :
« 943 Juni 24. Bisschop Baldric geeft aan de dochter van graaf Rainer, weduwe van graaf Nevelung, en hare zonen Balderik en Rodulf tegen betaling van cijns in levenslang gebruik eenige goederen van de abdij Heriberc en het St. Pietersklooster te St. Odiliënberg, en ontvangt daartegen verschillende goederen voor de St. Maartenskerk ten geschenke (y3). »
« Daar de zoon van graaf Dodo, Balderik, zeer jong tot bisschop gewijd, deze waardigheid bekleed heeft van 918 tot zijn dood in 976, nemen wij aan, dat zijn vader ongeveer in 950 zal zijn gestorven. De in het grafschrift voorkomende personen worden besproken in het Nederlandsch Archievenblad. XXVIII blz. 101; de uiteenzetting van Vanderkindere, in : La formation territoriale des principautés belges. II blz. 118, wordt daar aangevuld. »
y3. Vergelijk het grafschrift van graaf Ricfrid, hierna onder No. 115.
« Zie over de gehele familie : Vanderkindere, La formation territoriale des principautés belges au moyen age. II blz. 87 vgl. »
Diplomata Belgica, t.a.p., p. 331 :
« 190. Utrecht, 943 Juni 24 Balderik, bisschop van Utrecht, geeft een aantal hoeven en horigen, toebehorend aan het klooster op de Odiliënberg, mits betaling aan de Utrechtse Sint-Maartenskerk van een jaarlijkse recognitiecijns, in levenslang vruchtgebruik aan zijn (schoonzuster) en haar zonen, waarna deze schoonzuster, met de bijstand van de voogd van de bisschop, aan genoemd klooster op de Odiliënberg een aantal goederen, deels als vergoeding, deels als schenking levert. »
« Baldricus gratuita piętatis Dei clementia sanctae Traiectensis ecclesię humilis presu. . . . . (y4) nobilissime probatęque Deo sacratę pacis locum factum in Domino Iesu continuum, aeterneque iocunditatis ineffabile tripudium. Opere precium fore omnibus constat deuocioni fidelium xristianorum rationabiliter consulendo, aliquas res sanctę aecclesie eis pro tempore regaliter commodare, uti in posterum eidem belle auctę et in melius uberrime restaurate recipi queant, absque alicuius fraudis diminutione fideliter pleniterque ecclesię cuiuis restitutę, cum omni restauratione et augmentatione. Huius rei gratia comperiat omnium fidelium Xristi industria, tam presentium quamque futurorum, qualiter uos accedentes ad meę auctoritatis presentiam, petistis humiliter seu deuote, quatinus uobis usu fructuario concederem quasdam res sancti Martini mei episcopi proprias, hoc est de abatia uocabulo Heriberc, una cum monasterio in honore beati Petri dedicato, mansos seruiciales numero LXV in fundis coniacentes ita nuncupantibus : Rura, Liethorp, Linne, Suletheim, Flothorp, Assclon, Malica, Nieol, Curnilo, simul cum mancipiis CCCLXXXIII. Ego autem precatui uestro rationabili iuxta utilitatem ecclesię me ..................... (y4) annuere dignum ducens,...............; (y4) consensu clericorum atque laicorum su............. (y4) sancti Martini, per manus aduocati mei ........... (y4) Folberti, per licentiam senioris mei regis ....... * eo utique tenore, ut eisdem quietę fruamini quamdiu uixeritis, atque post discessum uestri de hac luce, filius uester nomine Baldricus in uita nihilominus sua, / necnon insuper post eum Rodulfus frater suus eatenus donec metam humani contigerit aeui, quotannis de respectu denariis XII persolutis ad ęcclesiam sancti Martini sitam Traiecti, in festiuitate ipsius que contingit III idus nouembris. Deinde uos in recompensatione meriti huius sanctae, tradidistis per manus aduocati mei supradicti ad prefatam abbatiam sancti Martini de alode iuris uestri curtem unam in uilla uocabulo UUilere sitam, ad quam respicit ęcclesia una cum dote quę posita est in fundo nomine Buochem, et ętiam medietas alterius aecclesię sitae in uilla nuncupante Fiscolo, mansique seruiciales numero XLV, una cum mancipiis C nonaginta. Preterea ut liberius salubriusque rebus sancti Martini potuissetis frui, necnon ętiam pro ablutione peccaminum genitoris uestri Raineri comitis et insuper Neuelungi senioris uestri, XXXIII mansis legaliter in redibitione usus fructuarii sancto Martino traditis, XII mansos qui supersunt diuino instinctu commonita sponte tradidistis, eo utique tenore, ut fratres ................. (y4) monasterio beati Petri in iam dicta ................ (y4) quięte, quandoque pociantur, pro quibus ętiam ........... (y4) filiique uestri supranominati usi fue........... (y4) XII necesse est singulis annis persoluan........ (y4) ipsum sancti Petri monasterium, in festiuitate uidelicet eiusdem quę euenit VIII kalendas martii. Hoc igitur totum eo iure actum est, ut rebus utrimque traditis uel acceptis, tam uos quam prefati liberi uestri quięte uita comite fruamini uelud paucis prelibatum est. Hęc autem precaria simul cum tradicione legali, acta est in presentia mei, qui hanc noticiam fieri iussi et manu propria firmaui, necnon etiam coram idoneis testibus quorum nomina subter habentur annotata. Actum Traiecti VIII kalendas iulli, anno octauo regni Oddonis gloriosissimi regis, ab incarnatione autem Domini DCCCCXLIII, indictione I. Signum Baldrici gloriosissimi presulis. Signum Ragembaldi prepositi. Signum Sicboldi decani. »
y4. leemten door de scribent van C [het Egmondse cartularium] in het h[and]s[chrift]. gelaten.
Ontspoorde historie; niet opgenomen.
z. Cartularium van Radboud, nr. 26, 900, aantekeningen (echt)
Het oudste cartularium van het Sticht Utrecht, t.a.p., p. 50 :
« 26. Aanteekening over luchtverschijnselen en over verschillende gebeurtenissen. 900 (z1).
Anno ab incarnatione Domini DCCCC apparuit in cęlo mirabile signum : stelle enim visę sunt undique tamquam ex alto in orizontis ima profluere, circa poli cardinem omnes fele inter se invicem concurrere. Quod prodigium secutę sunt tristes rerum kalamitates, aeris videlicet maxima intemperies, crebrique ventorum turbines, fluminum quoque te(r)minos suos transgredientium terribilis quedam quasi kataclismi imago, et, quod his pestilentius est, dirę hominum adversus Deum se extollentium tempestates. Hoc eodem anno, priusquam tamen epactę mutarentur, Folko Remorum metropolitanus et Zuendiboldus rex interfecti sunt; ac non multis antea diebus ego peccator Radbodus inter famulos sanctę Traiectensis ęcclesię; conscribi merui, atque o utinam cum eisdem ęternę vitę consorcium merear adipisci !
Hoc ergo erit ephitaphium (z2) meum de viatico Christii :
Aesuries te Christe Deus sitis atque videndi, Jam modo carnales me vetat esse dapes. Da mihi te vesci, te potum haurire salutis. Unicus ignotę tu cybus (z3) esto vię. Et quem longa fames errantem amhesit (z4) in orbe, Nunc satia vultu patris imago tuo.
Item aliud (z5) de poscenda peccatorum remissione.
O Deus omnipotens, cujus pietate redemptus Subsistit melius quam (z6) generatus homo. Respice me miserum, peccati mole gravatum, Et nimio (z7) pressum pondere Christe leva. Ereptumque gregis dira de sorte sinistri, Judicii inter oves tempore siste tuas.
Itemque (z8) oratio ad sanctum Martinum.
Sis pius oro mihi, Martine, habitator Olimphi (z9), Solamen miseri sis pius oro mihi. Porrige queso manum, ne me trahat ecce profundum Portus navifragum (z10), porrige (queso manum). Imminet umbra necis necnec mihi proximus assis, Res nimium tristis : imminet (umbra necis). Eripe me tenebris Cocyti et subtrahe flammis, Dilector lucis, eripe (me tenebris). Me quoque redde polo (z11); regnum quo permanet agno, Qui frueris cęlo me quoque (redde polo). »
z1. In E is dit nommer geschreven met een gelijktijdige, doch andere hand als de rest van het handschrift. – Eene hand van de 14e eeuw schreef in D onder aan den rand van der bladzijde : “Unam mirabile.” B : “Unum de mirabilibus mundi.”
z2. D “epitaphium.”
z3. D “cibu.”
z4. D “ambesit.”
z5. “aliud” ontbreekt in D.
z6. D “mundus, qua.”
z7. D “nimium.”
z8. “Itemque” ontbreekt in D.
z9. D “Olimpi.”
z10. D “naufragium.”
z11. “polo” in D later bijgeschreven.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1310, t.a.p., No. 90, p. 97 :
« 900 (voor 1 September). Aanteekening van bisschop Radbod over luchtverschijnselen en over verschillende gebeurtenissen (z12) »
z12. In A [het Egmondse cartularium] is dit nummer geschreven met eene andere, iets latere hand dan de rest van het handschrift. – Eene hand van de 14e eeuw schreef in B [eerste afschrift in het liber Donationum] onder aan den rand der bladzijde : “Unum mirabile”.
Diplomata Belgica, niet opgenomen, want geen oorkonde.
Ontspoorde historie, t.a.p., p. 259-263 :
« Tekst 227 Eigen getuigenis van Radboud : 900 In het jaar Onzes Heren 900 verscheen een wonderbaar teken aan de hemel. Men zag overal de sterren uit de hoogte naar alle kanten van de horizon vallen, alsof zij aan de pool met elkaar in strijd waren. Op dit teken zijn droevige feiten gevolgd : een geweldige storm in de lucht, vele en hevige winden, een overstroming van de rivieren, kortom een verschrikkelijk beeld van een grote ramp en, wat nog het ergste van alles is, een opstand van de mensen tegen God. Vóór het einde van het jaar werden aartsbisschop Folko van Reims en koning Zwentibold gedood. Niet veel dagen tevoren ben ik, de zondaar Radboud, onder de dienaren van de heilige kerk van Traiectum opgenomen. Moge ik met hen het lot van het eeuwig leven deelachtig worden. Bron : Cartularium van Radboud, nr. 26. Nota : Dit getuigenis, door Radboud zelf geschreven, zowel bezorgdheid als berusting uitsprekend, begrijpen we beter als wij de achtergronden van Radboud kennen. Er spreekt ook opluchting uit : het lot van die twee had mij evengoed kunnen treffen; goddank ben ik net op tijd bisschop van Traiectum geworden en kom ik door de bescherming van mijn heilige voorgangers misschien toch nog in de hemel. »
Vervolg
|