De transgressies | |||||||||||||||||
Inhoud van deze pagina
1. De middeleeuwse transgressiesNa de Romeinse periode was er in de Lage Landen alleen hier en daar nog tijdelijk enige bewoning mogelijk op de strandwallen langs een smalle kuststrook. Daar achter lag zo goed als onbewoonbaar kwelder- en waddengebied en veenmoeras. De bevolking was zo gering van omvang en zo onbetekenend dat er ons daarvan geen enkele schriftelijke bron van is overgeleverd. De schamele archeologische vondsten bestaan doorgaans uit nauwelijks meer dan een paar paalgaten en wat losse potscherven. Vandaar dat geschiedkundigen het voortdurend hebben over : « de historisch tamelijk duistere periode van ongeveer 400 tot 1000 » (1). Een juister gevolgtrekking is : « Eigenlijk begint de geschiedenis van de Hollanders pas in de 12de eeuw, want dan duikt de naam Holland voor het eerst op. Een plaatselijke potentaat, Floris (2), wordt in 1101 door de bisschop van Utrecht in een officieel stuk aangesproken als ‘Graaf van Holland’. Dat Holland is dan weliswaar nog slechts de benaming voor de streek rond Leiden, Rijnland (3), maar toch ligt daar de bakermat van wat in de eeuwen erna zal uitgroeien tot het machtige graafschap Holland. » (4). Door alles dat daaraan, afgaande op verkeerd begrepen historische bronnen, vooraf zou zijn gegaan kan beter maar een dikke streep worden getrokken. Een ander, niettemin een verklaard traditionalist, schrijft : « Het gebied Holland is een zuiver middeleeuwse schepping, dat op geen enkele wijze verband houdt met zijn romeinse voorgeschiedenis. » En over de ‘droge’ Romeinse periode : « Het binnenland, dat door de Oude Duinen beschermd werd, was overwegend een veengebied. In de kerngebieden bevonden zich eilanden van hoogveen, dat voor zijn groei uitsluitend aangewezen was op regenwater. De hoogveen-eilanden hadden een kussenvormig gewelfd aanzien, hielden als in een spons veel van het regenwater vast en waren in het algemeen onbegaanbaar. Aan de randen bevond zich laagveen; dit werd door het grondwater gevoed, dat via rivieren en kreken aan en af werd gevoerd. Door de mogelijkheden van afwatering kon het laagveen bij gunstige omstandigheden zo droog worden dat het begaanbaar werd. » Tenslotte, concluderend : « Bewoonbare plaatsen in de romeinse tijd vinden we in de Oude Duinen, op de kleiboorden langs de rivieren en op de getijde-afzettingen in het binnenland. De getijdekreken konden tweeërlei gevolg hebben: of ze raakten door zandaanvoer verstopt en werden op den duur tot verhoogde banen (kreekruggen), of ze bleven open en zorgden voor een goede ontwatering van het aangrenzende laagveen. In het laatste geval maakten ze ook de laagveengebieden geschikt voor bewoning. Het centrale hoogveengebied bleef echter onbewoonbaar. Tot aan het menselijk ingrijpen met ontginningswerken en dijkaanleg in de middeleeuwen zijn deze voorwaarden bepalend geweest voor de bewoonbaarheid van het land. De droogte van de regressie-perioden is inderdaad betrekkelijk voorzover er geen kunstmatige afwateringskanalen of dijken waren. De Romeinen, die in een regressie-periode in de ‘Lage Landen’ waren, twijfelden of het gebied nu water of land was, omdat je er nóch kon lopen, nóch kon varen. Hoe het er vóór 1200 moet hebben uitgezien werd in 293 na Chr. al beschreven door de Romeinse Panegyrici : « Het gelijkt bijna niet op aarde, want dit woord past er nauwelijks. Het is immers zo met water doordrenkt, dat het niet alleen daar waar het duidelijk moeras is, in het niet verdwijnt en de voetstap weigert, maar ook waar het een beetje steviger lijkt wijkt het terug voor de voet en trekt het zich terug bij elke stap. » (6). 2. Vroeg-middeleeuws KennemerlandDr. Jan Klaas de Cock, die in de eerste helft van de jaren 1960 in sommige van de geschreven bronnen onderzoek deed naar de historische geografie van Kennemerland, bleef slachtoffer van de mythe, maar levert toch alle benodigde elementen om duidelijk te maken dat vóór 950 Kennemerland voor het overgrote deel onbewoonbaar was. Het aantal inwoners schat hij, met de natte vinger, voor het jaar 900 op hoogstens 4.000. De ontginnningen beginnen volgens hem in de tweede helft van de tiende eeuw, en de eerste bedijkingen dateert hij rond het jaar 1000 (7). Die jaartallen en aantallen zijn rijkelijk optimistisch als we bedenken dat de Westfriese omringdijk pas in 1320 voor het eerst als geheel wordt vermeld (8). In zijn Inleiding schrijft hij : « Het historisch-geografisch onderzoek, wat betreft de tijd vóór 1500, bevindt zich op het ogenblik in een overgangsperiode. Tot ongeveer 1940 had men vrijwel uitsluitend als bronnenmateriaal wat historici en historisch-geografisch geïnteresseerden als Beekman uit kronieken, oorkonden en oude kaarten bij elkaar hadden gebracht. Door het fysisch-geografisch en bodemkundig onderzoek alsmede het oekologisch, prehistorisch en toponymisch onderzoek is er echter een schat van gegevens bekend geworden over overstromingsfasen, oude waterlopen, afwisseling van droge en vochtiger perioden van veengebieden etc., etc. *) S.J. Fockema Andreae, Willem I en de Hollandse hoogheemraadschappen, Wormerveer, 1954, p. 64. Na 1130 wordt Kennemerland in zijn geheel opnieuw bedreigd. In 1135 vindt een grote overstroming plaats. Kennemerland wordt nogmaals overstroomd in 1163 en in 1170. Anders dan tijdens de eerdere transgressies, toen er vooral afwateringssloten werden gegraven, wordt nu voor het eerst de dijkenbouw ter hand genomen vanaf de duinen en vooral de oudere strandwallen landinwaarts. Desondanks wordt Kennemerland in 1248 opnieuw overstroomd (10). 3. Duinkerke I, II en IIIDe transgressie-regressie-perioden worden in de Nederlandse literatuur doorgaans als volgt ingedeeld (de jongste periode bovenaan, de lagen in de volgorde waarin geologen ze aantreffen) (11) :
Een geheel andere is (12) :
Waar bij de één de transgressie begint neemt die bij de ander juist een einde ! De vraag is ook gerechtvaardigd in hoeverre de Nederlandse geologische indeling nog altijd onder invloed staat van de traditionalistische opvatting van de geschiedschrijvers die als uitgangspunt diende. Het bovenstaande citaat van dr. Jan Klaas de Cock is in dat opzicht sprekend. Geologen in Frankrijk en België hanteren de volgende indeling (13) :
De verschillen kunnen niet verklaard worden uit de afstand tot het Kanaal waar het verschil tussen eb en vloed het grootst is. Het lager gelegen Nederland kwam in het transgressie-regressie-model juist eerder onder water en viel later droog. Albert Delahaye maakt de volgende indeling : « Voor ons onderwerp, de toestand in het gebied van de Renus(Schelde)-delta, moet men drie fasen of tijdperken onderscheiden : De transgressies en regressies zijn het gevolg van een ingewikkeld samenspel van schommelingen in de hoogte van de zeespiegel, de invloed van stormvloeden op een onbeschermd gebied, bodemverhoging door veenvorming, bodemverlaging door afwatering en inklinking, al dan niet als gevolg van menselijke activiteit. Dus meer in het algemeen valt daarover weinig te zeggen, wat leidt tot een vervolg. 4. Sedimentatie, veenvorming en inklinking van de bodemNieuw onderzoek, onder andere verwoord door prof. dr. Cecile Baeteman (Vrije Universiteit Brussel en directeur van de Geologische Dienst in België), sluit wonderwel op die conclusie aan. Cecile Baeteman trekt weliswaar het model van de Duinkerkse transgressies in twijfel, maar alleen om dat beeld te wijzigen in een veel ingewikkelder, waarbij vooral sedimentatie, vorming en inklinking van veen en de opvulling van getijdegeulen met zand een grote rol spelen, terwijl de kustlijn zich tijdens het eerste millennium oostwaarts verplaatste, hetgeen pas rond het jaar 800 tot een zekere rust zou zijn gekomen. Ze sluit grotere schommelingen van de zeespiegel uit, maar wijt de veranderingen veeleer aan een “negatieve sediment balans” (er verdwijnt meer grond dan er bijkomt) en het inklinken van het veen, onder andere als gevolg van menselijke aktiviteit tijdens de Romeinse periode, en dat alles in een onbeschermd getijden- cq. waddengebied. Ze veronderstelt ook een klimaatverandering, met name een vergrote neerslag, aan het einde van de Romeinse periode (15). Dat is natuurlijk erg in de mode, een reden voor enige terughoudendheid. Het oorspronkelijke model van de Duinkerkse transgressies wordt inderdaad door steeds meer geologen verlaten. Voor de conclusies over de bewoonbaarheid maakt dat geen verschil; de onbewoonbaarheid krijgt alleen een betere en nauwkeuriger verklaring. 5. TemperatuurschommelingenAlbert Delahaye redeneerde herhaaldelijk al te simpel dat omdát het Romeins meters onder het huidige maaiveld wordt gevonden, de zeespiegel in de Romeinse periode meters lager moet hebben gelegen dan tegenwoordig. Maar het Romeins kan ook de bodem zijn ingezakt door inklinking van veenlagen, die meters dik kunnen zijn geweest. Vandaar bijvoorbeeld dat onder middeleeuwse kerken in Holland turflagen worden gevonden waardoor het lijkt alsof de kerken op een terp zijn gebouwd, terwijl in werkelijkheid de omliggende bodem sterk is gedaald. Wanneer de verklaring ingewikkelder is dan Albert Delahaye veronderstelde – hij kon nauwelijks beter weten en baseerde zich op de toenmalige stand van de wetenschap – betekent dat echter geenszins dat het vraagstuk van de bewoonbaarheid niet bestaat. Sinds het dieptepunt van de laatste ijstijd 18.000 jaar geleden is de zeespiegel met zo’n 130 meter gestegen (16). Die gemiddelde waarden gerekend over duizenden jaren helpen ons echter niet veel verder (17). Want daarbinnen zijn er ook kleinere schommelingen op de kortere termijn. Schommelingen van enkele tientallen centimeters kunnen wel degelijk grote gevolgen hebben voor een laag gelegen land. Maar terwijl er voor het tweede millennium op dit vlak veel gegevens zijn verzameld, versneld door het debat over klimaatverandering door de globale opwarming (18), dan is dat voor het eerste millenium veel minder het geval. Wat wel duidelijk wordt is dat de bewoonbaarheid niet alleen afhangt van de schommelingen van de zeespiegel, maar eveneens van de wisselende hoeveelheid neerslag en van temperatuurschommelingen. De Hollandse, Friese en Utrechtse geschiedenis begint tijdens de Noord-Atlantische middeleeuwse warmte-periode van ongeveer 800-1300 (19), die gepaard ging met een aanzienlijke bevolkingsgroei en kolonisering naar het noorden en oosten van eerder nauwelijk bewoonde gebieden (20). Voor Alaska zijn er drie perioden van betrekkelijke warmte vastgesteld : de jaren 1-300, 850-1200 en de periode vanaf 1800, wat heel goed aansluit bij de periodisering van de Duinkerke-transgressies. Een warmere periode in het Noord-Atlantische gebied betekent paradoxaal niet noodzakelijk een globale stijging van de zeespiegel in diezelfde periode, maar kan met juist het omgekeerde gepaard zijn gegaan : een betrekkelijke daling van de zeespiegel, terwijl bovendien door toenemende vegetatie en veenvorming de bodem zal zijn gestegen. De middeleeuwse warmteperiode werd opgevolgd door een “kleine ijstijd” die tot halverwege de negentiende eeuw duurde, met als koudste periode het Maunderminimum van 1645-1715 (21), paradoxaal de periode bij uitstek van landaanwinning. Dat neemt niet weg dat kan worden aangenomen dat door een samenhang van verschillende en elkaar afzwakkende dan wel versterkende factoren vanaf de derde eeuw het gebied aanzienlijk natter en kouder is geworden tot in de tiende eeuw, en dat het land daardoor nauwelijks bewoonbaar was, en dat is precies wat Albert Delahaye beweerde op grond van weinig meer dan de historische bronnen. 6. Het vertrek van de Romeinen en de overige bevolkingDe stelling van Albert Delahaye dat de Romeinen niet uit Nederland zouden zijn verdreven door de Friezen maar door het water is een halve waarheid. Inderdaad, ze zijn niet verdreven voor strijdlustige “Friezen” die zich veel zuidelijker bevonden. Maar het verdwijnen van de Romeinen uit de lage landen hangt vooraleerst samen met de instorting van het Romeinse Rijk in de derde eeuw; klimatologische veranderingen kunnen dit vertrek hooguit hebben bespoedigd. En wanneer er toch al nauwelijks een bevolking van enige betekenis was toen de Romeinen aankwamen, dan waren het zeker de klimatologische veranderingen die deze overige plaatselijke bevolking eveneens naar het zuiden dreven. Want terwijl de Romeinen in het jaar 410 noodgedwongen Brittannia verlieten, alwaar de waterhuishouding veel minder een rol speelde, beginnen de Saksen daar binnen te vallen – in een door de Romeinse bezetting door slavernij sterk ontvolkt land – terwijl een dergelijke immigratie in de “Lage Landen” niet heeft plaatsgevonden, ondanks alle verhalen over “volksverhuizingen” die juist toen “Friezen, Franken en Saksen” naar ons land zouden hebben gebracht na het spoorloos verdwijnen van de kloeke Batavieren en Canninefaten die zich ook veel zuidelijker bevonden. |
|||||||||||||||||
Noten | |||||||||||||||||
1. Algemene geschiedenis der Nederlanden : Deel I. Oudheid en vroege middeleeuwen tot het jaar 925. – Utrecht : De Haan, 1949. Hoofdstuk X, Friesland van de vijfde tot de tiende eeuw, p. 386. 2. Bedoeld Floris II, de Vette; Florentius Crassus, wat ook als Floris de Rijke kan worden begrepen, omdat obesitas toen, in tegenstelling tot nu, een gewenste eigenschap van vermogenden was om zich te onderscheiden van het magere plebs. 3. Juister : de omgeving Dordrecht / Vlaardingen : traditionalistisch historisch “Maasland” en niet “Rijnland”. 4. Oorsprong en geschiedenis van de Hollanders / C. Bunnik, P. van der Heijden, W. van Kranendonk, A. Visser. – Amsterdam, Brussel : Elsevier, 1982. – p. 30. 5. Friezen - Romeinen - Cananefaten / H. Sarfatij. – [s.l.] : Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, [s.d.]. – (Overdrukken ; nr. 33). – Oorspronkelijke uitgave in : Holland, jaargang 3, 1971. – p. 33-47, 89-105, 153-179. 6. Ex veteribus Panegyricis de Gallis, in : Histoire de France, I, p. 713; aangehaald in : De Ware kijk op …, deel 1, t.a.p., p. 68. Zie ook : Vraagstukken in de historische geografie van Nederland, t.a.p., p. 172. 7. Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de Middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag / Dr. J[an].K[laas]. de Cock. – Groningen : J.B. Wolters, 1965. – 288 p. Vergelijk : Getekend land. Nieuwe beelden van Hollands Noorderkwartier / Herman Lambooij. – Alkmaar : Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier, 1987. – 160 p. De kaart van Noord-Holland in 1350 die bij dit laatste boek wordt geleverd is aannemelijk een tamelijk precieze reconstructie; over de periode daarvoor is nauwelijks iets te zeggen omdat veel land is weggeslagen, met name hele veenlagen. Zie ook, in volgorde van verschijningsjaar, de volgende werken :
8. Vergelijk : WestfrieseOmringdaikSait. 9. Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de Middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag, t.a.p., p. 1. 10. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland. Deel 1. De periode vóór 1400 / M.K.E. Gottschalk. – Assen : Van Gorcum, 1971. – xx, 581 p. – (Sociaal-geografische studies ; nr. 10). Vastgesteld wordt dat er voor de eerdere periode, dat wil zeggen vóór 1130, geen betrouwbare schriftelijke bronnen bestaan voor de waterhuishouding, dat wil zeggen vóór het werkelijke stichtingsjaar van de Egmondse abdij, waarna die bronnen nog altijd onbetrouwbaar blijven. 11. Vergelijk : Het ontstaan van West-Friesland / Frans J.P.M. Kwaad, en literatuuropgaven aldaar, verplaatst naar : Zelfde titel. Minder serieus : Oorsprong en migraties van de Friezen, met veel ‘altgermanische’ onzin (verdwenen, zozie je maar …). 12. Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de Middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag, t.a.p., p. 264. In de bibliografie wordt daarvoor vooral naar zegge en schrijven twee tijdschriftartikelen en één boek verwezen (zelfs de werken van Staring en Blink ontbreken) :
13. Zie bijvoorbeeld : Interreg-II Project; voor Zeeland, zie : Fysisch-Geografische verkenning van het kustgebied Domburg - Oostkapelle (de wordings-geschiedenis) / Piet van der Klis. 14. De Ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 530. 15. De laat holocene evolutie van de Belgische kustvlakte: Sedimentatieprocessen versus zeespiegelschommelingen en Duinkerke transgressies / Dr. Cecile Baeteman. Lezing gehouden in 2007. Met uitgebreide literatuurlijst. Te bevragen bij Cecile Baeteman. Zie ook : Wikipedia (Nederlandstalig), Duinkerke transgressies, en : Wikipedia (engelstalig, met discussie) Transgression (geology). Zie vooral ook : Zee, wind, veen en land ; Kustvorming in de Lage Landen / [Redactie: Ad Maas, Janus Jochems]. – [Breda] : Stichting Uitgeverij Papieren Tijger, 2009. – 161 p. Mevrouw Cecile Baeteman is heel vriendelijk benaderd, een antwoord bleef academisch uit. 16. Wikipedia (Engelstalig), Sea level rise; en : Thermohaline circulation. 17. Zie : Transgressies en hun gevolgen / Dr. W. Bruijnesteijn van Coppenraet en : Transgressies/regressies in de Lage Landen bij de Zee / M. Boidin. – In : SEMafoor, jaargang 1, nr. 3, november 2000. – 18. Zie : UNEP/GRID-Arendal, United Nations Environment Programma, Climate Change 2001: The Scientific Basis. 19. Wikipedia, Medieval Warm Period. 20. Wikipedia, Medieval demography, en vergelijk : Wikipedia, Crisis of the Late Middle Ages. 21. Wikipedia (Nederlandstalig), Kleine ijstijd, en, uitvoeriger, Wikipedia (Engelstalig), Little Ice Age, met veel verwijzingen. |
De lage landen in de vroege Middeleeuwen, voor zover bewoonbaar toen er nog geen dijken waren
In grijs ter oriëntatie enkele toen niet bestaande plaatsen. De kaart is niet ‘wetenschappelijk’, maar geeft slechts een algemene indicatie en verdient het verbeterd te worden; Kortrijk bijvoorbeeld ligt niet aan de Schelde maar aan de Leie en is dus teveel naar rechts geplaatst; er zijn ook namen uit geheel verschillende perioden onterecht op eenzelfde kaart geplaatst; hier is dus veel te verbeteren.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Vergelijk : Nederland omstreeks 800 (kies de optie links) met nog minder bewoonbaar gebied; de laagveengebieden lagen geheel onder water, de hoogveengebieden vormden onbewoonbaar moerasbos en de brakke kleigebieden overstroomden met grote regelmaat; de rest was waddengebied :
« De kustlijn verliep in 800 geheel anders dan nu. Grote delen van het land waren onbewoonbaar door het moerassige karakter of door regelmatige overstroming. De hogere delen van de veenkussens waren wel bewoonbaar. Voorts bouwde men terpen om zich tegen hoog water te beschermen. In het hoger gelegen oosten en zuiden van het land was meer bewoning mogelijk. »
Atlas van Nederland. – Utrecht : Stichting Wetenschappelijke Atlas van Nederland, 2003. – (Universiteit Utrecht, Faculteit Geowetenschappen, Disciplinegroep Kartografie).
Vergelijk ook : Wikipedia, The areas of the Netherlands that are above sea level.
Reconstructie van Romeins Nederland van ca. 50 tot 250 na Chr.
(Bron : De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 565).
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Vergelijk : Paleogeografie 1.900 (Romeinse Tijd) (kies de optie links) (15) :
Romeins Nederland, volgens T. Edelman
Riviermonden ten tijde van de Romeinen, Bron : Land en water, 1962, p. 240; overgenomen uit : Hart van Kennemerland, t.a.p., p. 13.
Het bijschrift luidt : «Ons land omstreeks het begin van de jaartelling.
De kaart heeft niet de pretentie een volkomen juist beeld te geven.
De toenmalige kustvorm en de loop der rivieren zijn in veel gevallen niet nauwkeurig vast te stellen. De rivier die hier als Flevo staat aangeduid, volgde ongeveer tot Velsen de richting van het Noordzeekanaal, stroomde vervolgens naar het noorden en mondde bij Castricum in zee uit.».
Romeins West-Nederland
Voor het overgrote deel ‘fen-peat’ ofwel moerasturf
Bron : Friezen-Romeinen-Cananefaten / H. Sarfatij. – In : Holland. – jaargang 3, 1971, p. 35.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Vergelijk : Paleogeografie 1.900 (Romeinse Tijd) (kies de optie links).
«Vlaanderen tijdens de Laat-romeinse tijd : stedelijke agglomeraties, wegennet en
(Bron : Galloromaniae neerlandicae submersae fragmenta / Luc van Durme. – Gent : Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1996. – 650 p. + map kaarten)
De afgebeelde steden zijn van links naar rechts : Boulogne, Terwaan, Cassel, Atrecht, Kortrijk, Doornik, Valenciennes.
Luc Durme verwijst naar : De Romeinen langs de Vlaamse kust / H. Thoen (red.). – Brussel : Gemeentekrediet Brussel, 1987.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Geschiedkundige Atlas van Nederland in Zestien Kaarten met Toelichtende tekst. – Amsterdam : C.L. Brinkman, 1890; Kaart 2, Nederland, Gouwverdeeling omstreeks de 10e eeuw
(Bron : Wikipedia).
Voor historische kaarten op het web, zie ook : Dukatz, onder “maps”, en : University of Texas and Austin Library, en Altea Gallery.