VorigeHeersers van Fresia, 694-962Volgende

Dirk Nul, graaf van Frisia

Inhoud van deze pagina

  1. Genealogie/oorkonden/numismatiek
  2. Dirk Nul in 793
  3. Dirk Nul in de Egmondse bronnen
  4. Secundaire bronnen
    Noten

1. Genealogie/oorkonden/numismatiek

  • Geboren : onbekend;
    Overleden : onbekend;
    Zoon van : onbekend;
    Trouwt : onbekend;
    Kinderen : onbekend.
  • Genoemd in oorkonden : onbekend;
    Gegeven oorkonden : onbekend.
  • Muntslag : onbekend.

2. Dirk Nul in 793

  • Eginhardi annales :
    « Toen de keizer (lees: de koning) Karel de Grote [in 793] de oorlog wilde voortzetten en zich naar Pannonia (in het noordoosten van Frankrijk) wilde begeven, hoorde hij dat de troepen, die Thedericus, graaf van Frisia (Vlaanderen) aanvoerde, in Rhuisti (Hestrus op 8 km noord van St.-Pol-sur-Ternoise) door de Saksen [uit Boulogne] onderschept en vernietigd waren. De koning werd er toen van overtuigd, dat hij tussen de rivieren de Radantia en de Almonum [twee in dat kanaal verdwenen stromen] een kanaal moest laten aanleggen, zodat hij gemakkelijk van de Danubius (de Aisne, en niet de Donau) in de Renus (de Schelde, en niet de Rijn) kon komen, die van de ene kant al met de Danubius, van de andere kant met de Moeno (Maas) in verbinding staat. Hij liet dit werk in de herfst uitvoeren… Hij vierde kerstfeest bij St. Kilianus in Wirtziburgium (Vittarville op 25 km noord van Verdun) op de rivier de Moenum (Maas). » (1).
    Commentaar :
    De vroeg-middeleeuwse documentatie van Fulda is uit Noord-Frankrijk afkomstig. Omdat we moeilijk kunnen aannemen dat een Friese graaf betrokken was bij het graven van een kanaal tussen de Rijn en de Donau wordt deze bron maar overgeslagen; in de juiste streek echter valt alles op zijn plaats.
  • Einhardi Annales :
    « 793.
    Cum rex bellum a se inchoatum conficere cuperet, et Pannoniam interum petere disposuisset, allatum est, copias quas Theodericus comes per Frisiam ducebat, in pago Hruistri iuxta Wisuram fluvium a Saxonibus esse interceptas atque deletas. Cuius rei nuntio accepto, magnitudinem damni dissumulans, iter in Pannoniam intermiset. Et cum ei persuasum esset a quuibusdam, qui id sibi compertum esse dicebant, quod si inter Radantiam et Alomonam, fluvios eiusmodi fossa duceretur, quae esset navum capax, posse percommode Danubio in Rhenum navigari, quia horum fluviorum alter Danubio, alter Moeno miscetur, confestim cum omni comitatu suoad locum venit, ac magna hominum multidine congregata, totum autumni tempus in eo opere consumpsit. Ducta est itaque fossa inter praedictos fluvios duum milium passuum longitudine, latitudine trecentorum pedum; sed in cassum. Nam propter iuges pluvias et terram, quae palustris erat, nimio humore naturaliter infectam, opus quod fiebat consistere non potuit; sed quantum interdiu terrae a fossoribus fuerat egestum, tantum noctibus, humo iterum in locum suum relabente, subsidebat. In hoc opere occupato duo valde displicentia ded diversis terrarum partibus adlata sunt; unum erat Saxonum omnimoda defectio, alterum quod Sarraceni Septimaniam ingressi, proelioque cum illius limitis custodibus atque comitibus conserto, multis Francorum interfectis, voctores ad sua regressi sunt. Quibus rebus commotus, in Franciam reversus est, celebravitque natalem Domini apud sanctum Chilianum iuxta Moenum fluvium, pascha vero super eundem fluvium in villa Franconovurd, in qua et hiermaverat. »
     (2).
  • Annales Laurissenses :
    (Ter vergelijking)
    « 793.
    Rex autumnali tempore de Reganesburg iter navigio faciens, usque ad fossatum magnum inter Alcmana et Radantia pervenit, ibique missi apostolici cum magnis muneribus praesentati sunt. Ibi missus nuntiavit, Saxones iterum fidem suam fefellisse. Inde per Radantia in Mohin navale iter peragens, natelem Domini celebravit ad sanctum Chilianum in Wirzinburg. Et inmutatus est numerus annorum in [de laatste afgebroken zin is identiek aan de eveneens afgebroken laatste zin onder 795].
     (3).

3. Dirk Nul in de Egmondse bronnen

  • Annales Egmondenses :
    Ontbreekt.
  • Chronicon Egmundenses
    Ontbreekt.

4. Secundaire bronnen

  • Genealogie van de graven van Holland, 1954 :
    Niets.
  • Biographisch woordenboek :
    Niets.
  • Algemene geschiedenis der Nederlanden 1949 :
    Niets.
  • Nijhoffs Geschiedenislexicon, 1981 :
    Niets.
  • Algemene geschiedenis der Nederlanden 1981 :
    Niets.
  • Opgravingen in Egmond, 1984 :
    « Tot het geslacht, waaruit Gerulf II stamde, behoorde wellicht ook de Friese graaf Dirk, die in 820 in het klooster van Fulda intrad en bij die gelegenheid belangrijke schenkingen aan dit klooster deed, zie Halbertsma (1982), p. 402-404. Vaag tekenen zich lijnen af, die echter bij gebrek aan voldoende gegevens niet kunnen worden doorgetrokken. » (4).
  • Oorkondenboek, 1970 :
    In 820 zou Deodredus of « Tidericus gratia Dei comes » goederen hebben geschonken aan het klooster Fulda, waarover in de 15e eeuw werd geschreven :
    « graff Dieterich von Fresenlande zu abt Egil komen ist und von im begert und erworben geseleschafft mit sendt Bonifacius und dem stifft zu haben etc. Datum anno Domini VIIIe XX° septembri ».
    « Blijkens dit regest was dit deperditum [een deperditum is een verloren gegaan document] in het jaar 820 opgesteld naar aanleiding van de intrede van graaf Diederik in het klooster van Fulda. » (5).
  • Willem Bilderdijk :
    [Uitgaande van de derde koningsoorkonde, teruggaand op een document uit 969 dat op 868 was gedateerd en met de verkeerde koning ingevoegd, zie verderop]
    « Zoo veel over het Land. Thands een woord van de Graven.
    Wij vinden in eene opvolgende reeks, doch zekerlijk niet zonder afbreking :
    Graaf Diederijk in 868.
    Graaf Gerolf in 889.
    Diederijk in 923.
    Graaf Diederijk in 985.
    De erfgoederen aan elk dezer Graven gegeven vinden wij in later tijden onder de Graven van Holland, en dus schijnen zij ’t Graafschap steeds verzeld te hebben. Men moet hier uit opmaken, ’t geen wij reeds uit de verandering van het beneficie in eigendom afleidden, dat het Graafschap reeds in 868 erfelijk en (gelijk de Klerk der Lage Landen ten aanzien van Diederik I zegt) een recht mans leen was, op de zonen versterfelijk.
    Ik zeg op de zonen; wellicht ook op broeders, alhoewel niet op andere agnaten, het geen van later tijd schijnt.
    Ingevolgde dezen grond is er reden, om deze familie van Diederijk in 868 tot Diederijk in 985 voor eene afstamming te houden. Het getal der jaren is 117 jaren, en het is klaar, dat er uit dez keten schakel vermist worden, die wij niet invullen kunnen; maar dit doet niet ter zake.
    Maar de van ouds aangenomen filiatie, die op een valsche tijdschikking der giftbrieven rust, is noodzakelijk valsch.
    Men stelt Diedrik I dan door Karel den Kale begiftigd in 863.
    en Diederik den II zijn zoon in 985; en er is dus tusschen vader en zoon een afstand van 122 jaren. Ook zouden de twee Diederijken (I en II) te zamen 125 jaar geregeerd hebben (*). Deze Diederijk II heeft (wil men) 88 jaren geregeerd. Ik gun het hem, maar geloof het niet (**). Hij zou in 988 gestorven zijn, en zijn vader dus in 900 : met een 88jarige regeering kan men een groot vak vullen. Maar
    Nobis non licet tam disertis, (ineptis?)
    Qui Musas colimus severiores.

    [Wij die strengere Muzen huldigen, mogen zoo welsprekend niet zijn (mogen zo niet beuzelen ?]
    Deze filiatie en opvolging tusschen Diederik den I en Diederik den II gaat beter aan in ons stelsel. Maar voor den eerste Diederik vinden wij 34 jaren vroeger een Graaf Gerolf; en 21 jaren vroeger nog een Diederik.
    Den vroegeren Diederik kennen onze oude schrijvers niet, om dat zij dien met den Diederijk I, vader van Diederijk II verwarren en de brieven van 868 en 923 voor gelijktijdig houden. Maar Gerolf legt hun dwars in de maag, en zoo zij hem verzwelgen, zij weten hem niet te verdouwen.
    Maar voor alles is raad. De naam van Vriesland, welke naam in vroeger tijd zich tot de Schelde uitstrekte, en in nog veel later tijden bij de vreemden ter beteekening van Holland behouden bleef, koomt hun te hulp (1) en Gerolf is Graaf van Vriesland ; terwijl Diederijk het van Holland is, en Melis Stoke trekt daar een argument uit tegen de Friezen, die geen graaf erkennen wilden. “Gerolf is Graaf van Friesland geweest (zegt hij), en dus hadt gij Graven in 889.” Maar hij vergeet, dat Gerolfs Graafschap Holland was, tusschen den Rhijn en Zuidhardeshage : weshalve dit den Friesen niet aanging; dan, voor zoo veel hij bewijzen mocht dat dat Graafschap toen ook dat Friesland bevat heeft dat in zijn tijd dien naam droeg : het geen hij in geenen deel doet, schoon de zaak mogelijk, doch niet waarschijnlijk is. Maar, zegt hij,
    Deze Gerolf, die hier Grave hiet, –
    Licht hi starf in sine stonden
    Sonder kint, en onse Graven
    Worden Here van sijnre haven.
    Want ich er anders niet of vernam
    Wat hij was of wat van hem quam
    Dan sine Hantveste tEgmonde
    Wilem lach in ouder stonde.
    Ik zie niet waarom deze Gerolf juist kinderloos sterven moest, en waarom die Diedrik die men den I noemt en vader van Diedrik II is, niet uit hem gesproten kan zijn; schoon ik hem eer voor een zoons zoon of broeders zoon houden zou, wiens vader Gerolf opgevolgd zij, dan voor zijn onmiddellijke Zoon en opvolger.
    Deze Gerolf was reeds Graaf onder Hertog Godfried. Zijn naam komt in vroeger tijden bij ons meer met den Graventijtel voor; maar men verwarde bij de Schrijvers al vroeg de verschillende benamingen van Landbewindhebberen.
    Wagenaar gelieft hem den onmidlijken vader van Diedrijk te maken, en tevens van Walger, dien men met het Graafschap van Teisterbant beschenkt. (***)
    (*) Melis Stoke, p. 88. Douza. Ook Maerlant M.S.
    (**) Masinissa 60 jaren volgens Valerius Maximus; als iets zeer buitengemeens.
    (***) (Van dit Teisterbant : de oorsprong in Elius en Heile; de omvang; de verdeeling; en wat er van overig was toen ter tijde). [Zie de Bijvoegs. en aldaar het Kaartje, naar B.’s eigenhandige teekening].
     (6).
  • De Franken in Nederland, 1979 :
    Niets.
  • Vlaanderen :
    Een graafschap Vlaanderen wordt nog niet vermeld.

Vervolg : Volgende


Noten

1. Eginhardi annales, Histoire de France, V, p. 211, aangehaald in : De ware kijk op…, deel 2, p. 263. De Egmondse monniken hebben uit deze bron niets overgenomen.

2. Annales Laurissenses, MGH, in Folio, SS, 1, p. 178.

3. Einhardi Annales, MGH, in Folio, SS, 1, p. 179.

4. Opgravingen in Egmond : De abdij van Egmond in historisch archeologisch perspectief / E.H.P. Cordfunke. - Zutphen : De Walburg Pers, 1984. - 191 p. - p. 30, noot 50, bron : de onvermijdelijke H. Jaekel, Die grafen von Mittelfriesland aus dem Geschlecht Konig Radbods, Gotha, 1895, p. 87-88. De verwijzing naar H. Halbertsma, Frieslands oudheid klopt niet, aldaar wel te vinden op p. 104, 185-187, 289, 290 en 304, met niets dan beweringen.

5. Regest van een deperditum, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, deel 1, t.a.p., commentaar bij tekst 7, p. 15, zie : De oorkonden van Holland en Zeeland tot 1101; zie ook aldaar voor de abdij Fulda.

6. Geschiedenis der Vaderlands, t.a.p., eerste deel, p. 190-193.


Start : 30 mei 2004 | Laatst bijgewerkt : 3 december 2014